Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
viii
woord vooraf


daden en ondergane bejegeningen telkens weer de aandacht vroegen.
 Daar ik den tol van mijn dank wilde brengen in het bizonder aan mannen van den handel, en onder hen aan die van den boekhandel in de eerste plaats, zoo schreef ik deswege een paar hoofdstukken onder titels die aan deze kloeke mannen herinneren.
 Dankbaar wilde ik vermelden van welke verstrekkende gevolgen het werk der „oefeninghouders”, en dat waartoe de vromen in oefeningen samenkwamen, is geweest voor het ontstaan der Afscheiding en daarom schreef ik het hoofdstuk onder den titel daarvan.
 Wars waren de vaders der Scheiding van het schrijven onder schuilnaam wat juist zoo veelvuldig geschiedde bij haar „groffe” tegenstanders en uit hoofde daarvan werd een hoofdstuk geschreven over „Blauwboekjes”.
 Het ligt voor de hand dat ds Hendrik de Cock, vooral in het deel dat de aanleiding tot de Afscheiding beschrijft, de hoofdfiguur is; toch neemt hij niet zoozeer alle ruimte in, dat daarin geen plaats overig zoude zijn voor anderen, hetzij ze zijn tegenstanders dan wel medestanders waren.
 Boven het slothoofdstuk van dit werk zou ik haast als motto hebben willen schrijven: „Ik heb het gewaagd.” Immers ook onder de kinderen der „Scheiding”, en in de Gereformeerde Kerken is het oordeel over het beginsel der Afscheiding niet eenstemmig, doch waarom zou men dààrom zijn meening in deze belangrijke kwestie moeten verbergen? Neen! Ik heb dat niet gewaagd, doch het veeleer vol pieteit willen doen.
 Nog een enkel woord over de methode bij de beschrijving dezer geschiedenis gevolgd. Bij de behandeling der stof volgde ik niet streng de tijdsorde, zoo weinig als ik mij strikt hield aan de pragmatische methode. Eer volgde ik de chronologische pragmatische methode, waarbij de eerste orde domineert.
 In de aanteekeningen verwijs ik niet slechts naar gebruikte bronnen, doch plaatste daarin ook veel waarbij ik stond voor de vraag het op te nemen in den tekst dan wel ín de aanteekeningen. Tot het laatste werd besloten als door opname in de hoofdstukken daarin wel wat te veel ruimte werd afgestaan voor hetgeen niet rechtstreeks tot de behandelde stof behoort.
 Ik wil niet eindigen voor mijnen dank uit te spreken jegens den Heere, dat Hij mij gelegenheid gaf Zijn werk na te gaan in het werk der Reformatie van ’34, en daarvan te schrijven, opdat het voorgestelde doel worde bereikt: dankbaar de groote daden Gods te gedenken in het jaar en op den dag der Afscheiding!
 Tevens is mijn gebed dat Hij mij alzoo sterke, dat spoedig een hierbij aansluitend werk volgen moge over de uitbreiding der Afscheiding, waartoe mij ten dienste staat een archief-materiaal, voor een groot deel nog nimmer geraadpleegd.

 Februari 1934. G. KEIZER.