Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/204

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

166 DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW Wat deze blijde en gulle man voor zichzelf nu bezat, daarvan werd hij gedrongen mede te deelen. Zoo las hij: ,,wanneer God zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekeering in hen werkt, zoo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste deelen des menschen met de krachtige werking deszelfden wederbarenden geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden, en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzòò, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen." 29) En toen hij dit als waarheid bij ervaring kende, toen werd de gereformeerde belijdenis hem lief, en de liefde wil geven, wil mededeelen, desnoods zichzelf geven. Zij is het motief van zijn daden; uit den overvloed dier liefde spraken van toen af zijn woorden. Te Ulrum brak de crisis aan in het leven van Hendrik de Cock en zijn gemeente. Uit deze crisis werd het conflict geboren.