DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW Opmerkelijk is hoe steeds weer in zijn geschriften Laurman en Van der Linden worden genoemd en dan in dienzelfden omtrek altijd weer de edele en moedige Van Zuylen. In het volgend jaar verschijnt er weer een geschriftje van Van Zuylen bij Den Ouden: De Hervormde Leer, door C. BARON VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT. De drukken volgen elkander in buitengewoon snel tempo. Bewijs hoeveel in die dagen de menschen lazen, en dan niet het minst de eenvoudigen, van wie juist menschen als Laurman en andere liberalen, ook Boeles en zelfs Hofstede de Groot, zoo gering dachten en klei- neerend spraken. Juist de kleine luyden, welker ongemeene kracht en beteekenis een apostel Paulus en met hem de groote leidende figuren van het Christendom en van de Christelijke Kerk, zoozeer hadden weten te waardeeren, gelijk ook een Prins van Oranje en de uitnemendsten onder de Oranjevorsten, als een Groen van Prinsterer en ook in bizondere sterke mate een De Cock, deze kleine burgerluyden kochten, lazen en ver- spreidden al wat van de zijde dier mannen kwam in wie zij vertrouwen stelden, van wie zij leiding en steun verwachtten. 186 Van Zuylen spreekt bij den aanvang van dit geschriftje nog eens als zijn volle overtuiging des harten uit, dat de eenige redding voor ons vernieuwd Vaderland" door hem verwacht wordt van de herstelling van ,,onze oude gereformeerde leer". Die leer had De Cock eerst nu zoo lief gekregen, nu hij haar nog maar een beetje had leeren kennen uit boeken en uit de duidelijk geschreven brieven: de vrome menschen ook in Ulrum. Van Zuylen beroept zich voor deze zijne meening en geeft als grond zijner verwachting op de: geschiedenis van ons volk. Door den invloed van de gereformeerde kerk in Nederland is ons volk ,het uitnemendste volk in Europa geweest". Dat viel in het hart van De Cock. Diens historische zin beaamde dit volkomen. Geen represtinatie begeerden deze mannen, maar wel de kracht en bezieling, de leiding en loutering door Gods Woord en Geest, ge- tuigende in de belijdenis en het leven der vaderen. Voorts wijst Van Zuylen op die menigte grove afdwalingen van onze gereformeerde leer, welke nu, sedert zoo vele jaren, rusteloos, zoo van den kansel worden gehoord, als in eene menigte geschriften op allerhande wijze worden algemeen gemaakt". Toen gingen De Cocks oogen en ooren open en hij merkte tot zijn ontsteltenis dat de edele en moedige schrijver, de vriend van Molenaar, niet overdreef. Immers de tijdschriften die hij las bevestigden dat en helaas ook de gesprekken die hij op ringvergadering en classis voerde en, welk een ontnuchtering, ook werd dit klaar bevestigd door zijn gesprek en uit de correspondentie gevoerd met Hofstede. En dan leest hij in De Boekzaal van Juni 1832, dat bij ds Posthumus
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/226
Uiterlijk