VERDERE ONTWIKKELING 233 uitgave van de Drie Formulieren, wordt in het eerste geschriftje dat De Cock bezorgt reeds in den ondertitel kort gezegd en breeder in de voorrede. "2 Als prof. P. Biesterveld na meer dan een halve eeuw zijn Ons Kerkboek uitgeeft, dan doet deze niet anders dan hetgeen De Cock reeds met weinig woorden op het titelblad heeft gedaan: wijzen op de groote waarde van ons kerkboek. De Cock was een bij uitnemendheid kerkelijk man, en wil dat de kerkleden hun kerkboek kunnen en zullen gebruiken. In onze bijbels en kerkboeken" vindt hij nog, neen ook hij vond daarin weder, onze formulieren van eenheid en liturgie. Wel niet de artikelen van de Dordsche Synode, doch hij zal in deze uitgave, ook daarnaar verwijzen, en hij geeft ook de redenen van dit zijn doen aan, door op deze eerste bladzijde reeds te verklaren, dat die op de waarheden hier verhandelt, regtstreeks of van ter zijde betrekking hebben, welke formu- lieren geheel en al in alles op Gods Woord gegrond en met Gods Woord bewezen zijn." Hij zegt derhalve thetisch, wat hij denkt; even duidelijk blijkt, wat hij wil: ook wederleggend te werk gaan. Ook dit maakt hij terstond op het titelblad bekend. Eigenaardig doet het ons aan, dat wij daarop dan lezen: ,,Velen in onze dagen alles ondersoekende behouden het kwade, maar de Apostel roept ons toe, behoudt het goede." Verder nog: ,,Des wijzen Salomons raad is: vermengt u niet met degenen die naar verandering staan." En eindelijk ook dit nog: ,,de profeet Jezajas zegt: wee degenen die het goede kwaad, en het kwade goed noemen, waaraan vele valsche profeten in onze dagen zich schuldig maken." Zoo zegt dit titelblad onmiddellijk tot eenvoudigen en ,wijzen", met welke bedoeling Ulrum's predikant over is gegaan tot deze uitgave van het Kort Begrip. In wat De Cock dan zijn voorrede noemt, doet hij zich onmiddellijk kennen als een man die forsch en onomwonden de dingen zegt zooals hij ze ziet. De „eigengeregtigheidzoekers en eigen krachtverheffers" van Jezus' dagen en van dezen tijd komen hierin overeen, dat zij beiden ,de graven der profeten bouwen, maar gemeenschap hadden aan hun werken, die de profeten veracht, vervolgd en gedood hadden." Zoo ,,roemen deze lieden ook met den mond de geloofshelden der Hervorming", maar als zij hunne gronden en hunne taal hooren uit den mond der godvreezenden dan verachten en vervolgen zij hen." En hij is van oordeel, dat als zij daartoe van hooger hand vrijheid ontvingen, dan zouden „velen dezelve niet minder wenschen te dooden, als de Roomsche hoer dit bij duizenden gedaan heeft." Wat hij dan een voorbereidend hoofdstuk" noemt, vangt aan met een forschen aanslag. Hij richt zich tot zijne Hervormde geloofsgenooten met
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/279
Uiterlijk