Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/349

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE COCK AANGEKLAAGD Zoo was het dan classikale en provinciale besturen in den lande niet onwelkom gelegenheid te vinden te kunnen procedeeren tegen een De Cock en Scholte en later, zeer getrouw aan Laurmans raad, tegen den candidaat Van Raalte, om ze te weren uit de kerk of ze er uit te werken. Daarbij gaven in ijver zich te haasten tot dat werk de minder groffe" liberalen, den groffen weinig toe. Instede motieven te zoeken tot het behouden, haastte men zich zoozeer met te handelen tegen de onge- wenschten, dat het classikaal en provinciaal bestuur zich voor immer hebben geblameerd in de behandeling van de zaak De Cock, gevoerd op een wijze, waarbij die van de rechtbanken, hoe berucht ook en betwist- baar, toch nog gunstig afsteekt. Tegenover den gereformeerden predikant De Cock scheen alles geoor- loofd te worden geacht. Predikanten hielpen ijverig mee aan het uitstrooien en verbreiden van den meest dwazen laster, wat den inhoud van De Cocks preeken betrof. Men scheen voor niets te staan. Gedurende de verbouwing der kerk preekte De Cock o. a. in Lage- meeden, Oostwold en Niezijl. De toeloop was bizonder groot; met leede oogen werd dit aangezien door collega's uit den omtrek, om welke redenen dan ook, en dra verscheen er weer zoo'n lasterlijk blauwboekje, waarop De Cock zich niet verwaardigde te antwoorden. Als de leer werd aan- getast dan vatte hij de pen op, doch op infame lasterschriften antwoordde hij niet. Zelfs predikanten ontzagen zich niet dat vuige goedje op te rapen en als ze in twistgesprek met hem geraakten in de vergadering van ring of classis, dan werd meer dan eens een wending aan het gesprek ge- geven door een vraag als: ,,men vertelt van je"; en: ,ik hoorde omtrent je". Dan ontzagen de eerwaarden zich niet, voor den dag te komen met den onzin als van een zekeren candidaat, die bij ds De Cock een bezoek zou hebben afgelegd en die in een andere kamer een klein kind zonder ophouden erbarmelijk zou hebben hooren schreien, en toen gevraagd zoude hebben: ,,maar wiens kind is dat toch, dat daar zoo onophoudelijk schreit"? Waarop De Cock zou hebben gezegd: ,dat is een van onze kinderen, maar laat het schreeuwen! wij storen ons daaraan niet; het is toch een ver- doemelinge!" Dat was hem immers geopenbaard!" Hoe is 't mogelijk, dat de lieden die dergelijke malle praat opraapten en verbreidden niet voelden dat zij zichzelf schaadden. Die candidaat was toch zeker niet een welopgevoed jong man: bij een aanstaanden collega maar te vragen naar wat er in de kinderkamer gebeurde ! Men ging zelfs zóóver, dat aan De Cock voor de voeten gelegd werden uitdrukkingen die hij in zijn openbare gebeden zoude hebben gebezigd. Dit gebeurde op dezelfde vergadering van de classis Middelstum te Onder- dendam gehouden, waarop het gesprek kwam op de boekjes van ds Meyer Brouwer en dr Benthem Reddingius. 297