Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/391

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK 335

dwaasheid daarin hoop ik Brouwer, Reddingius, Laurman met namen te gedenken en denkelijk ook wel de president van het groote Sanhedrin D : C:!) meldt mij tevens of gij getrouwd zijt en kinderen hebt en zoo ja, hoe uwe vrouw er onder staat, de mijne deeld hartelijk in uwe ver- drukking en verzocht hare zustergroete, als gij bij u geen dadelijk werk hebt zoudt gij dan niet wel eens willen overkomen, ons huis en tafel is tot uwen dienst, groet de broeders en zusters bij u hartelijk van mij, onze onveranderlijken getrouwen Verbondsgod schenke u met alle zijne kinderen, geloofskracht om ten spijt van den Duivel en alle zijne eer- waardige en hooggeleerde dienaren, te juichen in de verdrukking en Psalm te zingen van Hem door wiens genade ik mij noemen mag uw broeder in Christus.

H. P. Scholte.

Ruim een maand later ontving De Cock een bizonder hartelijk schrijven van ds C. C. Callenbach van Nijkerk, die hem verzekert „met veel zamen- stemming des harten zijn geschrijf tegen de Heeren Reddingius en Brouwer gelezen te hebben, en bij de lezing daarvan aanhoudend stoffe gevonden te hebben voor de groote vrijmoedigheid hem van den Heere verleend en voor de solide wijze, waarop de waarheid door hem wordt gehandhaafd.” Het is tot Callenbachs groote verwondering, vernomen te hebben dat De Cock wegens dat geschrijf in zijn dienstwerk geschorst is. Hij stelde zich in De Cocks plaats en nu kan hij niet nalaten hem te schrijven ; ook trof het hem juist bezig te zijn met het drukken van een leerrede over het onderwerp: „Ik heb een welbehagen in zwakheden, in smaad- heden, in nooden, in vervolging om Christi wille.” De toezending van deze leerrede wordt dan De Cock toegezegd. Hij acht het een onbeschrijfelijk genoegen als hij verwaardigd wordt voor De Cock te bidden, en dat de reformatie der kerke hem weegt op ’t gemoed.

De Heere weet op zijn tijd te sterken! De toezending van dezen brief, met de genoemde leerrede zal aan De Cock en de zijnen verkwikking en vertroosting hebben geboden. Later zal De Cock hem te Nijkerk zelf mogen ontmoeten. Nu zou het allicht te veel zijn geweest, indien hij in dezen tijd reeds had geweten dat de tijd niet meer zoo verre was dat òòk deze „lieve medebroeder” zoude blijven zitten tusschen de stallingen, om te hooren de blatingen der kudden. Nu moest het De Cock wel goed doen zulk een oordeel te vernemen over zijn „geschrijf” van de zijde van Nijkerks wijd vermaarden prediker.

Als het provinciaal kerkbestuur het vonnis van het classikaal bestuur zoo onmatig veel zal verzwaren, ook dan zorgt de Heere dat De Cock vernemen zal, hoezeer zijn geschrift tegen de beide predikanten weerklank heeft gevonden in de harten der eenvoudigen, evenals instemming bij mannen, die zijn of zullen worden mannen van naam en gezag; en aan