Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/409

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XVIII 351



Amerika; zijn stad, zijn bedrijf, zijn land en vrienden te verlaten, der plagerijen moe. Zijne vrouw wilde zoo graag blijven in haar vaderland, Vader dacht twee zoons te zenden opdat deze op kondschap uit zouden gaan. Moeder hoopte zoozeer dat ze met geen goede berichten zouden thuis komen. Zoo moeten dan de plagerijen dezen kloeken man wel erg hebben vermoeid, dat hij om daaraan te ontkomen zóóveel op het spel wilde zetten. Op tamelijk hoogen ouderdom ontsliep deze begaafde man op den oudejaarsavond van het jaar 1864 te Sneek, en werd aldaar begraven. Een oude knecht getuigde, dat als Borneman de lange gang van zijn huis doorliep de lange Goudsche pijp tegen het voorhoofd gedrukt, dan werd gezonnen en gedacht. In het archief van den kerkeraad van de Hervormde Kerk te Sneek berust de acte van afscheiding geteekend door een kleine twintig leden en daaronder ook Borneman.

Eens is het gebeurd dat bij de weduwe Borneman, hij was voor de tweede maal gehuwd met een jongere vrouw, een mej de Jong, twee eerwaarden aanbelden om het huis te mogen bezien, het waren twee steile mannen. De eene in dubbelen zin, de andere alleen naar den bouw, zonder een steile Fries te zijn. Het waren prof. Simon van Velzen en de gewezen afgescheiden, doch toenmaals Hervormde predikant van Sneek, ds S. Kalma. Prof. S. van Velzen zou nog zoo gaarne het huis eens zien waar hij in die moeilijke dagen van vervolging en zoo sterke gisting van binnen vaak had vergaderd. Ja, dáár was de groote kamer, alwaar ze samen hadden geleden en gestreden, en onder dezen waren Andriessen, Wielinga, Schaap en onder hen als een vóórman Nicolaas Borneman. Hunne nagedachtenis mag en kan voor ons niet zijn als die van een „ruwe hoop, door dolle heethoofden aangevoerd’, maar als van kloeke strijders, steile Friezen geleid, onderricht, soms bestreden door mannen van karakter, rondborstig als De Cock, van sterke overtuiging, als de soms wel wat te hoofdige Van Velzen.

5) De naam „doleerenden” werd reeds door De Cock in een zijner smeekschriften aan den Koning gebezigd.