Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/427

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

HET VONNIS VERZWAARD 367


tègen hen, en een gansche schare kwam gewapend met allerlei wapentuig, doch niet ontleend aan het arsenaal van Gods Woord. Zij kwamen veeleer met hooivork en bijl, met geesels en touwen, om te steken, te slaan, te binden en uit te werpen. Molenaar vluchtte, hij durfde niet openlijk her- halen wat hij anoniem had geschreven. Hij werd een rustig predikant, die een ontzaglijke correspondentie voerde, stellig in den geest van den brief aan De Cock geschreven. De Nederlandsche leeuw prijkte dra op zijn borst, alsof hij een ds Pape van Heusden was, de vijand van Scholte, de beloonde door den Koning.

Everhard Gewin vraagt zeer scherp: Of op die borst een fiere leeuw wel paste? In die borst sloeg geen leeuwenhart. Een Zwitser dier dagen die van het een en het ander hoorde sloeg de handen ineen, verbaasd zulke dingen te vernemen van afstammelingen van de vrijheidlievende Hollanders! Zeker, hij achtte de houding van den Koning als die van een despoot. Het verlicht despotisme vierde toen hoogtij. Gewin zegt dan ook : men moet bij de beoordeeling van Molenaar in het oog houden dat er destijds inderdaad leeuwenmoed toe noodig was om critiek te oefenen. ®)

Dezen leeuwenmoed bezat Molenaar niet; dezen leeuwenmoed bezaten toen niet velen die in hoogheid waren gezeten of eenigen dienst vervulden en waren in ’s lands betrekking. Van af de hoogst geplaatsten tot de eenvoudigste dienaren van de kroon beijverde men zich den Koning ter wille te zijn in het voeren van zijn persoonlijk régime, helaas ook in de kerk, waarin de dienaren Christus als Koning hadden moeten erkennen en Hem dienen, desnoods den Koning wijzende op zijn roeping, daarin de landzaten het voorbeeld te geven.

Dezen leeuwenmoed bezaten de vaderen der Afscheiding, en betoonden zij, met De Cock en Scholte aan de spits en dra vele duizenden voet- knechten, als soldaten Christi, in het gevolg.

Ja critiek ®) heeft De Cock geoefend, scherpe critiek, met een vrijmoe- digheid die op „geparfumeerde” lompheid en ruwheid, hardheid en liefde- loosheid geleek, doch dit was niet dan schijn. De liefde gloeide en blaakte in zijn borst en maakte hem welsprekend met een welsprekendheid die het harte trof van de reinen, dat is der louteren, dat is der ondubbel- zinnigen van harte.

De eerlijkheid en rondborstigheid waarmede De Cock zich uitsprak in zijn protesten en requesten is bizonder kenmerkend en de rondheid waar- mede hij den Koning dorst te zeggen dat hij evengoed ziin eed diende te houden tot handhaving van de bezworen godsdienstvrijheid, als de predi- kanten hun eed dienden te houden tot de handhaving van de bezworen leer, grenst aan leeuwenmoed en was niet anders dan stoutmoedigheid des geloofs.

Niet minder moet treffen het uithoudingsvermogen van De Cock. Een