Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/428

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

368 HET VONNIS VERZWAARD



ieder die prof. Helenius de Cock's Hendrik de Cock heeft ingezien en gelezen moet verbaasd staan over het buitengemeen groot aantal smeek- schriften door hem namens den kerkeraad gezonden aan de „hoogere” kerkbesturen en aan de onderscheiden magistraatscolleges, waarbij het record wordt geslagen door de brieven gericht aan den Koning. Of aan dezen een kort resumé werd gegeven door zijn particulieren secretaris is ons niet bekend. Of alle deze stukken kwamen in handen van den be- kenden secretaris bij het departement van Eeredienst, den heer Janssen '°) is wel te vermoeden. Doch dan kan het ook niemand verwonderen dat de Koning niet heeft vernomen waar het bij de bewegingen dier dagen in de Nederlandsche Hervormde Kerk om ging. Misschien dat men hem heeft trachten te doen gelooven, als in de dagen van Luther den paus, dat het slechts ging om een wat al te fanatiek aangelegden „bedienaar van den godsdienst” ergens in een „Abdera” in het Noorden des lands. '*)

Sloeg een Zwitser, die in Den Haag van „de zaak Molenaar” hoorde, de handen in elkaar, over zulk een afstammeling van de „vrijheidlievende Hollanders”, men had hem naar de gevangenis in Groningen, en elders moeten leiden, gelijk straks Cesar Malan Buddingh in de gevangenis zal bezoeken; men had hem den naam van De Cock moeten noemen, ver- moedelijk een afstammeling van het adellijk geslacht der De Cocks uit Brabant, '?) dat met zoovele edelen vluchtte na de komst van Alva naar dat Embden, de herberg der vervolgden, van welke stad een oud rijmpje zingt:

Als een moeder in haar schoot Borg zij ballingen in nood; Hollands toevlucht; Brabants schuil : Afgods ondergang en kuil; Neerlands sleutel, Duitschlands slot, Embden blijft getrouw aan God.

Is het niet onwaarschijnlijk, dat De Cock stamt van een edel geslacht dat vrij zeker ook mede optrok naar Brussel om uit Floris van Pallandts paleis aldaar een smeekschrift te richten tot de Landvoogdes, men schudde dan andermaal het hoofd, doch laten nu de eigen zonen des volks het doen, over het feit dat dèze man werd verguisd, gehoond, gelasterd, be- dreigd met den dood, door de afstammelingen van de éénmaal fiere Hollanders „strijdende voor vrijheid van religie en burgerrechten”; men schudde het hoofd over den tegenstander van De Cock die na een twintig jaar zich niet ontzag een leugenachtige voorstelling te geven van wat er tusschen hem en den vriend van weleer was voorgevallen ; men schudde het hoofd over kerkhistorieschrijvers die den moed hebben dezen geloofsheld zelfs nu nog te hoonen in hun geschriften en over hoog-