Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
31
HET HANDSCHRIFT NAAR DE CORRESPONDENTIE


Hij zag scherp en had fijne voelhorens, vooral na de groote verandering in Uirum in hem plaats gegrepen. Toen had hij lief! En de liefde heeft tot eigenschap zich uit te spreken, gemeenschap te zoeken. Zoo geschiedde het dat hij verlangde, den edelen graaf van Zuylen van Nijevelt te bezoeken; daartoe zocht hij in den Haag graaf Dirk van Hogendorp op; wilde Capadose spreken. Men stelle zich De Cock toch niet voor als een lomperd; men meene toch niet dat „die Groninger kleiboeren juist bij zoo’n man pasten.” De Cock stamde uit een oud geslacht; was verwant aan de meest geziene families uit Groningerland. Men leze een later hoofdstuk over het geslacht De Cock. Hij wist om te gaan met de eenvoudigen. Hij behoefde niet schroomvallig te zijn als hij den klopper aan de poort van den huize Menkema te Uithuizen opnam. In het archief De Cock zijn brieven van de meest hooggeplaatsten uit den lande en van de allereenvoudigsten, doch die niet minder rijk waren in geestelijk bezit dan de eersten. En met Van Lodensteyn had hij beiden lief, als het lieve volk van God.

Ik laat volgen afdrukken van stukken uit brieven met de handteekening, om dichter en nader gebracht te worden tot velen van hen die ons lief zijn geworden om hun betrekking tot de mannen der Afscheiding en het door hen verrichte werk Gods.
Evenwel er ligt voor den historieschrijver als voor den beminnaar der geschiedenis een eigenaardige bekoring in het handschrift te kennen van die mannen, die mede naar Gods voorzienig bestel, zijn gebruikt om de geschiedenis te maken. Zoo zullen dan ook hier een plaats vinden gedeelten van officieele stukken met handteekening van de tegenstanders, van de beweging in drie- en vierendertig en daarna. Ik meen ook een plaats te moeten inruimen voor haar wier naam in zoovele stukken staat aan het hoofd: van Frouwe Venema, de vrouw die van zoo ontzaglijk groote beteekenis is geweest voor Hendrik de Cock, met wien zij zoo jong reeds was verloofd en daarna gehuwd. Haast zou ik willen zeggen: De Cock is geworden wat zijn vrouw naar Gods goedheid van hem heeft gemaakt. Doch daarover later meer. Hier wil ik rechtvaardigen waarom ook haar handschrift, dat niet duidelijk was, doch wel kenmerkend is, hier een plaats vindt.
Met ontroering heb ik getuurd op wat, zonder handteekening, nu het eerste volgt: de nieuwjaarswensch voor vrouw en kinderen, uit de gevangenis te Groningen, bij den aanvang van het jaar achttien honderd vijf en dertig. Een „oud vod” doch met de waarde van een antiek schilderij. Lees den inhoud! Merk dat 7o en 8o hetzelfde inhouden. Dat wijst op onrust! Ja, daar in de gevangenis is hij wel eens onrustig geweest! Hij is, naar wat spreekt uit een paar regeltjes, vaak bestreden. Geen