Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
32
HET HANDSCHRIFT NAAR DE CORRESPONDENTIE


wonder! Zijn betrekkelijk jonge vrouw overgelaten aan den moedwil van soldaten onder een luitenant die teruggeroepen moest worden, als gevolg van zijn onbehoorlijk gedrag. Hoe moet het den gevangene te moede zijn geweest! Hij heeft zijn gedachten er niet bij! Tweemaal schrijft hij: „Het slotje heb ik hier nog.” Men leze deze weinige letteren en vrage zich af, hoe een vrijzinnig hoogleeraar te Groningen den moed heeft om in een leerboek van de geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk, tot op onzen dag te laten staan: „Intusschen werd hij wegens de ongeregeldheden in de kerk bij vonnis van de rechtbank tot een zware geldboete en drie maanden hechtenis veroordeeld. Hij onderging die straf te Groningen, zijn hart ophalende aan psalmgezang.”
Hier staat gedrukt wat niet tot eene schande is van ds Hendrik de Cock van Ulrum, doch wel van dr J. Lindeboom, hoogleeraar te Groningen. De bezorgers van prof. dr J. Reitsma’s Geschiedenis hebben deze woorden laten staan, uittartend de zonen en dochteren der Scheiding! Wij zullen antwoorden op dezen vrijzinnigen spot, al zal de spotter deze bestraffing niet willen hooren; we zullen blijven antwoorden ook al weten we dat de spotter niet liefheeft dien, die hem bestraft; wij zullen niet zwijgen al staat er ook: „Wijs een spotter niet terecht, opdat hij u niet hate, doe het den wijze, en hij zal u liefhebben.” We willen het dáárom doen, omdat wij wenschen dat deze spotter in dit opzicht wijs zal worden en deze smaadheid van zich wegdoe 8)
Het antwoord op dezen spot volge hier: de nieuwjaarswensch van den gevangene en daarnaast de laatste brief uit deze gevangenschap geschreven.
Daartusschen liggen vele brieven waaruit den in leven kerkelijken hoogleeraar van Groningen had kunnen blijken waaraan deze gesmade zijn vaak bloedend hart ophaalde. Hij heeft gebeden, gezongen, gestudeerd, en veel gecorrespondeerd!