BEWEGING IN HET LAND VAN HEUSDEN EN ALTENA groote werken, en ook na hen, was wèl eens vergissing in de personen, doch in de zaak, die deze personen voorstonden of voorgaven zulks te doen, vergisten zij zich niet! 426 Ook omtrent de aanhangige zaak met den kerkeraad kunnen we ons laten inlichten door den schuilgaanden berichtgever; hij vertelt dan: ,de eerste hindernis, welke de heer H. P. Scholte op zijnen weg ont- moette, kwam uit zijne eigene gemeente; het geval was als volgt: De gemeenten van Doeveren, Genderen en Gansoijen, van welke Doeveren, ofschoon de hoofdplaats, de kleinste is, zijn allen gecombineerd, voorzoover de dienst van den predikant aangaat. Beide gemeenten hebben hare afzonderlijke kerkeraden en bijzondere administratiën. Hierin maakte de Heer H. P. Scholte eene willekeurige verandering: bij de benoeming van kerkeraadsleden, verkoos hij, met den regerenden kerkeraad, uit- genomen eenen der diakenen, twee leden uit de gemeente te Genderen voor den kerkeraad te Doeveren en Gansoijen; en deze verkiezing zocht hij te wettigen, door voor te geven, dat de verkiesbare leden der Doe- versche gemeente allen of onbekwaam of berispelijk waren. Over deze willekeurige verkorting van de regten der gemeente Doeveren en Gansoijen, bragten een of twee leden bij den Heer Scholte hunne klagten in, zonder dat hunne bedenkingen gehoor vonden. Dit bewoog hen, om zich te wenden tot het Classikaal Bestuur van Heusden, met verzoek, om de regten hunner gemeente tegen deze inbreuk te handhaven. (De formele aanklagt geschiedde door vier leden.) Het Classikaal Bestuur stelde deze aanklagt in handen van den kerke- raad, en gelastte, met de afkondiging en bevestiging der benoemde leden vooreerst niet voort te gaan. Dan, de heer Scholte stoorde zich aan die aanschrijving niet; hij ging voort met de afkondiging, en bevestigde de benoemde leden. Hierover geroepen zijnde voor het Classikaal Bestuur, hield hij onverzettelijk staande, dat hetzelve geen regt had zich met deze zaak in te laten. Doch hìerin erkende hij verkeerd gehandeld te hebben, dat hij de verdere oproeping en bevestiging niet had uitgesteld en de zaak in appèl gebragt voor het Provinciaal Kerkbestuur. Hij herriep dan in zoover zijne eigendunkelijke handelwijze, dat hij eene nadere beslissing zou inroepen bij het Provinciaal Kerkbestuur, en de bevestigde leden zoo lang niet zou laten optreden. Het Provinciaal Kerkbestuur stelde, eveneens als het Classikaal Bestuur gedaan had, den heer H. P. Scholte in het ongelijk, en thans meende genoemde heer zich te moeten onderwerpen." Het classikaal bestuur heeft, zoo schrijft Scholte aan De Cock, zijdelings vernomen, dat hij de vragen bij de voorbereiding achterwege laat; nu informeeren zij daarnaar. ,,Ouderlingen en Diakenen hebben zeer juist begrepen dat het te doen was om uit den boezem der gemeente eene beschuldiging te hebben, en daarom krijgt het Cl. Bestuur het navolgende
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/492
Uiterlijk