DE SYNODE AAN HET WERK 439 zegd vonnis, en ontheffing van uw suppliant van de klagte tegen hem ingebragt." Dit appèl verraadt de hand van den jurist. Het werd vergezeld van ,,twee memoriën van verdediging. De eerste is de kortere, eveneens door Van Hogendorp ontworpen en voorgelezen aan mr Van der Kemp en dr Capadose; bij het copiëeren van het voorgelezen ontwerp heeft de ontwerper gebruik gemaakt van eenige door hen geopperde bedenkingen." Hij heeft zich zooveel mogelijk in de plaats van De Cock getracht te stellen, en vooral eenige ,harde uitdrukkingen in diens geschriften trachten te verschonen." Toen hij het gecopiëerde ontwerp herlas, heeft hij bij zich zelve de aanmerking gemaakt, dat de laatste helft, wellicht voor ,,het synode minder beledigend had moeten zijn." De ontwerper verzocht aan De Cock de memorie met aandacht te lezen en stond hem toe al wat hij er uit wilde laten, bijvoegen en veranderen, dit vrij te doen." De Cock deelt in zijn appèl aan de synode mede, dat de eerste me- morie, de kortere, door hem eigenhandig geschreven is. Met dit eigen- handig geschreven wordt niet door hem gezegd noch bedoeld haar ook te hebben opgesteld, doch een tegenstelling wordt gemaakt met de tweede memorie, de langere, die wèl door hem zelf is opgesteld en geteekend, maar niet door hem eigenhandig geschreven. De zaak staat dus zoo: hij heeft het manuscript van Van Hogendorp niet ingezonden bij de synode; daarin handelde hij wijs en voorzichtig. Hij heeft het overgeschreven en dit overgeschreven stuk ingezonden. De tweede memorie, de langere, wèl door hem zelf ontworpen, heeft hij laten overschrijven, doch zelf geteekend. Dit deed hij vrij zeker tijdshalve; de memorie is zeer breedvoerig. Het is wel mogelijk dat de ontslagen onderwijzer van Houwerzijl, die een zeer duidelijke hand" schreef en hem wel hielp in het copieeren, de ingezonden tweede memorie heeft overgeschreven. "" Uit het gebruik van verschillende inktsoort blijkt, dat De Cock van de vrijheid om veranderingen aan te brengen, uit te laten en bij te voegen een zeer bescheiden gebruik heeft gemaakt. Een enkele ken- merkende ,,Cocksiaansche" bijvoeging als: ,,op grond van Gods Woord"; ,,naar Gods Woord"; 't welk mij op grond van Gods Woord moest aangewezen zijn"; "gelijk ook ten dage der Apostelen"; ,,onverander- lijk gelijk de wet der Perzen en Meden al is die ook nog zoo ver- keerd en onbillijk", heeft hij toegevoegd aan het oorspronkelijk manuscript. Immers steeds weer vroeg hij, dat men met hem op grond van Gods Woord zou handelen. Eveneens is kenmerkend ,Cocksiaansch", dat hij zich steeds weer beroept op de geschiedenis, zoo b.v. bij een inlassching als: ,,maar in den tijd onzer onderdrukking, overheersching van afgodische volken", waarin hij zinspeelt op de Fransche overheersching. Verder dikt hij, naar den trant van zijn schrijven, een enkelen zin nog wat aan, laat
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/507
Uiterlijk