Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/508

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

440 DE SYNODE AAN HET WERK iets weg of brengt een geringe verandering aan. Had het ontwerp: „ik mag ook verwachten op dit punt met eenige inschikkelijkheid beoordeeld te worden", hij verandert, verbetert en verscherpt: ,,ik mag ook verwachten op dit, door UEd. met redelijkheid en naar Gods Woord beoordeeld te worden". Schrijft Van Hogendorp: ,,Heb ik soms uitdrukkingen gebezigd in mijne geschriften welke met de Christelijke lankmoedigheid niet geheel overeenstemmen", hij verandert, wat kwalijk een verbetering kan worden geacht: ,,welke met de waarheid niet geheel overeenstemmen". Het ontwerp zegt in verband met zijn voorrede voor het werkje van Klok: ,,maar ik heb daarmede niet verklaard dat in dienzelfden geest geen beter werkje geschreven konde worden"; De Cock lascht in ,,volstrekt geen beter" enz.; in den zin: ,,en dat ik zelve ten gevolge van meerdere studie hetzelfde onderwerp niet op een waardiger en vollediger wijze zoude geschreven hebben", laat hij één woord uit en voegt er een paar aan toe, zoodat de zin in de ingezonden memorie luidt: ,,op eene waardiger en vollediger wijze zoude hebben kunnen behandeld hebben door Gods genade". Een laatste voorbeeld van inlassching volge, ten bewijze dat de memorie verbeterd is in punten die Van Hogendorp niet zoo juist kon weten. Als de memorie tegen het einde verklaart, over het vonnis zelf na het ge- zegde niet te zullen uitweiden, dan bewijst De Cock dat het vonnis met overhaasting is geveld, n.l. op den dag nadat hij zijn memorie van defensie (deze woordkeuze is kenmerkend juridisch, K.) had ingeleverd, door dat hij op den rand er aan toevoegt: ,,Den eersten dag waarop zij konden en mogten samenkomen, op welken ook de kerkeraad, maar door hun- lieder haasten te laat, hare memorie nog heeft ingeleverd". Beslaat de eerste memorie vijf en twintig bladzijden druks, de tweede heeft een omvang van twee en zestig bladzijden. De door Van der Kemp opgestelde en door den kerkeraad bij de synode ingediende memorie houdt het midden tusschen de beide genoemden en omvat ruim dertig bladzijden. Daar de inhoud van deze drie memories nauw verband houdt met dien van den ,,afzettingsbul", dient dat vonnis in zijn geheel hier te worden opgenomen. In het archief De Cock berusten daarvan twee afschriften; het eene is geteekend door den secretaris van het provinciaal kerkbestuur en luidt: Het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen: Gehoord en gelet op de kennisgeving, welke het Lid dezer vergadering, Ds D. Hendriksz. ambtshalve heeft gedaan van een bezwaar, ten einde als bij art. 75 van het Reglement van Opzigt en tucht van 28 Sept. 1825, no 109, zulks tegen Ds H. de Cock, te Ulrum, ter zake van hande- lingen, die de goede orde in de kerk zouden kunnen verstoren, en met name wegens de door hem gedane uitgave van een werkje getiteld: