Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/509

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE SYNODE AAN HET WERK „De Evangelische gezangen getoetst en gewogen en te ligt gevonden, door Jacobus Klok, verwer en koopman te Delfzijl, met een korte voor- ,rede en uitgegeven door H. de Cock, gereformeerd leeraar te Ulrum, ,te Groningen bij J. H. Bolt 1834"; Geoordeeld bij die aangifte, dat er redenen waren, om dat bezwaar nader te onderzoeken en hetzelve onmiddelijk te behandelen; Gelet, dat hetzelve, zoo veel noodig mogt zijn, op den 21 April 1834 schriftelijk is ter kennis gebragt van den beklaagde, uit wiens missive van 26 April 1834 de goede ontvangst dier kennisgeving is gebleken; Gelezen het bovengenoemd in druk uitgegeven werkje en inzonderheid daarvan de voorrede pag. 4 in fine, pag. 7 de parenthese, pag. 29, 61, 64 en 74; 1 Gehoord en gezien het schriftelijk verslag der Commissie van drie leden, ten fine van onderzoek uit en door deze Vergadering benoemd, en welk verslag bij den President is ingeleverd, ter Vergadering gebragt en ter tafel overgelegd; Geexamineerd alle de tot de zaak betrekkelijke en als boven inge- leverde stukken van den processe en daaronder bepaaldelijk ook het door die Commissie in geschrift gesteld en nevens den beklaagde ver- teekend verhoor van denzelven, alsmede de schriftuur van den Heer de Cock, bij die Commissie nog ingekomen, den 28 Mei 1834; Overwegende, dat het volledig consteert en door den Heer de Cock is erkent, dat hij is de Uitgever van het boekje, waarvan de titel hier- voren is omschreven, voorts, dat hij is de schrijver der voorrede en de onderteekenaar van het bijschrift op de keerzijde der titelbladen, luidende: „Ik erken geene exemplaren voor de mijne enz", zijnde hem daarvan bij zijn verhoor één exemplaar voorgelegd; Gezien de rede, gerigt aan de Nederduitsche Hervormde Gemeenten in ons Vaderland, gedagteekend den Haag 6 Sept. 1805, en de verklaring van dezelfde dagteekening, gevoegd achter het authentique afschrift der Evangelische gezangen, welke beide genoemde stukken zijn geplaatst vóór de gedrukte gezangboeken, en waaruit geblijkt van de goedkeuring en onderteekening van de Gecommitteerden toen ter tijd, wegens alle de gewestelijke Synoden; Geëxamineerd de Synodale acten van het Departement Stad en Lande van Groningen, van Junij 1806, art. 16 5 en 28-8, lit. F, van Mei 1807, art. 16 5 en van Junij 1808, art. 16-5; Overwegende, dat daaruit ten klaarsten geblijkt, niet alleen, dat de Evangelische gezangen in deze Provincie, op le Ianuarij 1807 als kerk- gezangen moesten worden en ook werkelijk zijn ingevoerd, maar ook en wel inzonderheid, dat het gebruik derzelve bij elke godsdienstoefening verpligtend is verklaard voor, en serieuslijk gerecommandeerd aan elken Leeraar, ten einde, zoo als met name gezegd wordt, de goede orde te handhaven, met bedreiging van strengere mesures bij opzettelijk verzuim of in 't oog loopend wangedrag deswege: ja, dat zelfs de Heer Com- missaris Politiek zich verbond, om in zijne qualiteit daartoe de hand te - 441 - -