Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/512

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

444 DE SYNODE AAN HET WERK verwijderen, die, na zijne tegenwoordige suspensie, toch nimmer weder openlijke godsdienstoefening zoude kunnen houden, zonder, naar zijn gevoelen een met Gods woord strijdig getier te doen plaats hebben, ja, in zijn oog valsche en leugenleer te bevorderen en dus een slecht en verderfelijk dienaar, bij vernieuwing te zijn; Gezien en gelet op art. 1, 2, 3, 7, 8, 16, 21, 47, 59, 75, en met name ook art. 58 3e d., alles van het Reglement van Opzicht en tucht van 28 September 1825, no 109; voorts art. 3, 7, 9, 39, 41 en 46 van het Algemeen Reglement van 7 Januarij 1816, no 1 en art. 1 en 77 van het Reglement op de Vacaturen van 23 November 1826, no 189; Regt doende, onder hooger beroep, - Verklaart den Heer Hendrik de Cock, thans gesuspendeerd Predikant te Ulrum, van zijne dienst als Predikant geheel afgezet, met veroordeeling van denzelven in de kosten van deze procedure. Afschrift dezer uitspraak zal den gecondemneerde worden geinsinueerd, wijders gelijk afschrift worden gezonden aan de Sijnode der Hervormde Kerk, alsmede bij geleidende missive aan Z.Exc. den Heer Minister van Staat belast met de generale directie van de zaken der Hervormde Kerk, en eindelijk zal van deze ter zijner tijd, berigt worden gegeven aan het Klassikaal Bestuur van Middelstum. - Aldus, tegenwoordig alle de Leden en eenparig geoordeeld en gedaan in onze buitengewone Vergadering, gehouden te Groningen den negen- entwintigsten Mei 1800 vierendertig. Het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen: (was geteekend) D. Hendriksz. President. M. Cremer Jz. Secretaris. Voor Eensluidend Afschrift De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, M. Cremer, Jz. Kopij. Op heden, den dertigsten Mei 1800 vierendertig, is door mij onder- geteekenden bode bij het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, op last van hetzelve Bestuur, de uitspraak, door dat Provinciaal Kerkbestuur op gisteren gedaan, met overgave van volledig afschrift derzelve, gein- sinueerd aan den daarbij gecondemneerden Heer Hendrik de Cock te Ulrum, exploit doende ter zijner woonstede, en sprekende aldaar met de Heer de Cock, aan wien ik dat afschrift, benevens eene kopij van deze mijne insinuatie heb ter hand gesteld. (was geteekend) B. J. Woldringh. Bode. Voor kopij conform. B. J. Woldringh. Bode.