APPÈL BIJ EN MEMORIES AAN DE SYNODE de achtste overweging wordt gesproken, waarin zij hem een jammerlijk verdoolde noemen, gelijk de paapsche inquisiteuren ook pleegden te doen. Evenmin gaat hij verder stilzwijgend voorbij aan de veronderstelling, dat hij ,,misschien onwetend, het blinde werktuig van anderer booze be- doelingen is"; hier wordt een pijl geschoten in de richting van de Haagsche heeren, die nu nog niet allen bij name bekend zijn, doch over eenige jaren, als de tijd is gerijpt, voor den dag zullen komen. Door deze bedekte beschuldiging geven zij hem nog een ezelsschop: ,,een aan- tijging van onnozelheid". Hun belangstelling om hem voor het ergste te bewaren, acht hij geveinsd, zij is hem nimmer gebleken; zij hebben die nimmer betoond! Het is laster zonder bewijs, als ze hem een slecht en verderfelijk leeraar lasteren! 453 Na de overwegingen, volgt waarop het bestuur ziet en let. Ook daaruit blijkt dat het wederom ,op Roomsche en niet op Gereformeerde wijze is te werk gegaan; ja De Cock heeft bevonden gedeeltelijk tegen hunne handelwijze strijdende en regtstreeks inloopende, vooral tegen art. 2 van het Reglement van kerkelijke tucht, waar gezegd wordt, dat zij zich ten hoofddoel moeten stellen de handhaving van den Godsdienst, bijzonder der Hervormde leer en zuiverheid van zeden". Hij beweert driest dat zij, dat zijn dus de mannen die over hem hebben ter vierschaar gezeten, tegen dit artikel ,,zoo regtstreeks handelen, dat het ergelijkste wangedrag op markten, harddraverijen, vergaderingen tot Nut van 't Algemeen, gelijk die ten on- regte genoemd worden, die schier overal bekend zijn en niet het minste gezocht worden tot ergernis der goeden en verleiding en stijving der goddeloozen" zelfs door hen ongemoeid wordt gelaten. Door gevolgtrekking beweert hij dan, dat ook deze rechters zich rechtstreeks gekant hebben tegen dit artikel, de ware godsdienst en Hervormde leer vertrappende en de leugen en duivelsdienst beschermende en handhavende, gelijk gebleken is in de zaak Brouwer en Reddingius, alsook in het stuk der Gezangen. Eindelijk neemt de appellant nog even onder handen dat zij allen en éénparig zulks geoordeeld hebben, doch dat zal hem niet bezwaren, als wetende dat de menigte van veroordeelaars èèn blijkt, wanneer het op willekeur, het goeddunken des harten en onregt en niet op de waarheid en Gods Woord gegrond is". Zijne bede is dat ,,de Heere de Almachtige hen stellen moge, om Zijn Naam te handhaven en de eenige redding onzes diepgezonken Vaderlands te mogen bevorderen", zich noemende hun onderdanige en gewillige dienstknecht in Christo Jezu onzen Heere! Moet het de commissie van advies wel zijn opgevallen, dat er bij punten van overeenkomst toch groot verschil was tusschen den vorm en den inhoud der beide memoriës, zij vulden elkander toch op uitnemende wijze
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/521
Uiterlijk