Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/566

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DERTIGSTE HOOFDSTUK DE COCK WEET DEN TIJD VAN HET ONNOODIG UITSTEL UIT TE KOOPEN. u IT den brief van 't provinciaal kerkbestuur van den 6den Augustus bleek klaar de onwil van dat bestuur. De Cock wilde handelen in christelijke liefde over zijne herstelling". Dit zochten noch wilden de heeren! Zij benutten den tijd van onnoodig uitstel om tegen hem te woelen. Niet tevreden met zijn afzetting, zochten zij niet zijn herstelling, maar woelden om den lastigen man door aanklachten tegen hem in te brengen (valsche aanklachten, doch zoo schreef De Cock, dat doet er bij hen minder toe), en door boeten te bewerkstelligen klein te krijgen en nog liever hem door gevangenisstraf voor een tijd kwijt te raken, immers dan had men tevens de gunstige gelegenheid hem vrijheid van corres- pondentie en drukpers te benemen. Dààrom haastte De Cock zich den tijd uit te koopen om nu nog te getuigen, op te wekken en te manen. Het derde stukje tegen Van der Linden geschreven zond hij met een brief aan den Koning; terwijl hij in dezen zelfden tijd nog vier werkjes van de pers deed gaan. ') Zijn pen rustte niet; het eene stuk na het ander werd opgesteld en trouw daarvan copie genomen en geschreven op vellen papier die maar voor de hand lagen. Zoo gebruikte hij het stuk van het provinciaal bestuur, waarop dit het onwelwillend antwoord van den 6den Augustus had geschreven, om daarop de copieën te schrijven van drie stukken den 12den Aug. geschreven en gecopiëerd. Het eerste met het antwoord op genoemde missive; het tweede houdt den merkwaardigen brief in aan de broeders van Vriesland" en het derde is een smeekschrift, gericht aan de Staten-Generaal. De brief aan de Friesche broeders is een merkwaardig getuigenis tegen de beschuldiging, dat de actie van De Cock op scheiding doelde. Niets stond hij met meer beslistheid tegen. Hij zocht naar alle kanten om medestan- ders tot herstel van den droeven toestand waarin hij Staat en Kerk beide 29