AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XXXIII. ¹) A.w. blz. 89. 2) Leerrede ter nagedachtenis.... te Groningen bij O. L. Schildkamp 1843, blz. 25, alwaar hij zegt dat ,ds Scholte naderhand in de gevangenis te Appingedam voor een korten tijd werd opgesloten, ten gevolge bevestiging van valsche getuigen." 3) In een rapport van Muysken aan minister van Maanen, wordt een luitenant- kolonel Smith genoemd, adjudant v. d. generale staf in 't eerste Militaire kommando", met wien de heer Muysken aan den minister verzekerd 't genoegen te hebben op een vriendschappelijken voet te zijn. Hij verzoekt dien officier ,om hem zoo het noodig was spoedig een genoegzaam aantal lanciers, gereed gehouden, te zenden"; hij voegt dan daaraan deze woorden toe: ,,op den spoed, dien die Heer zoude maken kan ik gerust betrouwen, daarbij is het de broeder van den door de partij van de Kok mishandelden predikant Smith in Groningerland." De legende van de ,mishande- ling" deed haar werk! Dit zal ook wel tot genoegen van den „speurder" zijn geweest; of het tot lof van den luitenant-kolonel strekt dat de speurder" Muysken er zich tegenover den minister op laat voorstaan nog al op een goeden voet met dezen officier te zijn, is zeer twijfelachtig (vgl. v. d. Does, a.w. 20 hfdst., blz. 259). 4) Mr Sybenga, a.w. blz. 37 § 38. 5) Van Appeltere, Pleitrede blz. 8, beweert dat alle deze daadzaken bewezen zijn in het proces tegen twee erkende mededaders dier mishandeling, Klaas de Wit en Freerk Hendriks Stoit gevoerd, die deswege bij arrest van het Hof van Assises in de Provincien Groningen en Drenthe van den 2 Maart 1835, ieder tot eene gevangenis van achttien maanden zijn veroordeeld". 6) Boeles a.w. blz. 103, noot 107. 7) Ons werd op het kerkhof, Vrijdag 29 September '33, door iemand uit Ulrum, aan wien mevr. de wed. Poelman, eerder weduwe De Cock, de moeder van Jantje, dit had medegedeeld, bij gelegenheid van het vijftig-jarig jubileum der Afscheiding, toen gevierd in Ulrum, de plek aangewezen, waar het bedroefde ouderpaar De Cock, in tegenwoordigheid van hem, met wien hij op den volgenden dag een verbond zoude sluiten, zijn ,Jonathan", hun dochterke had begraven: vlak aan den voet van den zwaren kerkmuur, daar waar aan de binnenzijde de preekstoel staat, die preekstoel reeds maanden en maanden verboden aan den vader, en nu pas gisteren nog aan zijn vriend Scholte geweigerd. Geen steentje, zelfs geen klein paaltje, ja niet eens een open plekje aarde, zonder graszoden, wijst het kleine plekske grond aan, waar dit dierbaar pand van de gejaagde en geplaagde ouders rust. Doch mijn vriend en mij, die wel geen ,apostolische reis" naar Ulrum maakten, veeleer een ,,pelgrimsreis", bonden de weinige grassprietjes haast nog meer aan deze plaats, dan elders herinneringen aan dien grootschen tijd uit de periode die onmiddellijk voorafging aan de Afscheiding. 8) Van Appeltere a.w. blz. 6, noot 1 en blz. 11.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/606
Uiterlijk