SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM geven, mededeelingen zijn gevraagd van ieder, die iets, terzake dienende kon geven en slechts eenigen het een en ander hebben gezonden; maar over het algemeen weinig gehoor werd verleend aan deze aanvrage", zoo was Van Velzen als van zelf de aangewezen man, om het Gedenk- schrift te geven, van de geschiedenis, die hij zelf voor een niet gering deel had beleefd en gemaakt. 541 Volgens hem dan is Scholte Woensdag den achtsten October gekomen; hem werd verzocht des Vrijdagsavonds te preeken en te doopen. Dit werd door hem aangenomen. De consulent wilde het niet toestaan, deswege weigerde de kerkbediende de sleutels van het kerkgebouw af te geven en de klok te luiden. Toch zou het doorgaan, immers De Cock en Scholte kenden toen nog niet den inhoud van art. 11, wèl wisten zij dat de kerkeraad niet was afgezet, en de opzieners zijn toch door den Koning der kerk over de gemeente gesteld om haar te verzorgen. Een meerderjarige zoon van den kerkbediende nam de sleutels weg, de kerk werd ontsloten, de klok geluid, het volk stroomde binnen en Scholte hield de preek waarover hij beschuldigd zoude worden en dra gedaagd voor de rechtbank. „Alles liep zeer stil en bedaard af!" Het Gedenkschrift meldt dan hetgeen den consulent wedervoer met deze woorden: ,,Maar thans (nadat De Cock en Scholte hem nogmaals hadden aangesproken en hun verzoek herhaald) drong de menigte zoozeer op den Consulent aan, dat deze, een oud man en die een lichaams- gebrek had, vreesde te bezwijken. Zooals later door het kerkelijk Bestuur en ook voor de rechtbank is verklaard, riep hij: ,,Ik ben in uwe macht; ligt kunt gij mij, ouden man, dooden, maar ik blijf getrouw aan de kerkelijke verordeningen, wilt gij dezelve overtreden, dat is voor uwe rekening mijn lichaam kunt gij dooden, maar mijne ziel niet." Op dit geroep, zoo gaat het verhaal door, maakten Scholte en anderen ruimte voor den consulent, en brachten hem in veiligheid. Van Velzen zelf noemt de bron waaruit hij dit heeft geput. Hij toch was geen ooggetuige geweest. Wèl de man die het gebeurde heeft mede- gedeeld aan het kerkelijk bestuur en ook voor de rechtbank, en deze heeft naast Freerk Hendriks Stoit ook den blauwverver Klaas de Wit van Grootegast aangewezen als de mannen die hem hadden mishandeld in het gedrang. De Wit heeft steeds zijn onschuld volgehouden; en vele getuigen hebben dit bevestigd. - Zelfs de politie-agenten legden eene verklaring ten gunste van hem af. Echter, hij werd door de rechtbank van Appingedam, die reeds zoo be- rucht was door haar vonnissen tegen oefeninghouders, en daaraan nog meerder gestrengheid zou toedoen, veroordeeld tot gevangenisstraf en wel volgens Van Appeltere tot achttien maanden.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/615
Uiterlijk