AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XXXVI. ¹) Geschiedenis onzer vaderlandsche kerk in grondtrekken, door T. STIGTER, v. d. m. Berkel en Rodenrijs, tweede druk, Utrecht, J. Masselink, bl. 52. Deze beknopte vaderlandsche Kerkgeschiedenis, aanbevolen door dr P. J. Kromsigt, draagt even weinig een objectief karakter, als Reitsma's bekende Handboek. Hier wil ik consta- teeren dat in den verleden jaar bij Kemink en Zoon, Utrecht verschenen, 4en druk van laatstgenoemd Handboek, de van verschillende zijden sterk gegispte uitdrukking met betrekking tot het zingen van psalmen door De Cock in de gevangenis te Groningen, voor- komende in de vorige uitgave van genoemd boek, eenigszins gewijzigd is. Nu lezen we op bl. 482: Hij onderging die straf te Groningen, zich stichtend met psalmgezang Vgl. 3e druk bl. 767. Wij hebben ons overtuigd van de gegrondheid der hoop door den bezorger van dezen herzienen druk in het Voorbericht te kennen gegeven: „Wij hopen dat wij zoodoende, bij alle verandering, de eigenaardige verdiensten van prof. Reitsma's boek hebben bestendigd", echter ook zijn de eigenaardige gebreken van dit boek bevestigd. De beschrijving van de Afscheiding in den vierden druk is al even weinig objectief als in den voorafgaanden. en even vol van onjuistheden. Ik blijf, ten bewijze, maar op bl. 482 verder lezen en vind daar dan in één zin drie onjuistheden, waarvan de twee laatste het karakter van laster dragen: ,ook werden nog een paar Ulrummers wegens deze onlusten gevangen gezet, o.a. een blauwverver wegens mis- handeling van den consulent." Of bedoelt de geleerde bewerker met Ulrummers, voorstanders van De Cock; en heeft hij vergeten het woord vermeende in te voegen voor mishandeling? Heeft de bewerker geen tijd gehad Sybenga's De Afscheiding te lezen; of is hij het soms niet eens met diens kerkhistorische en staatsrechtelijke studie? Vermoedelijk niet, ten minste mr dr Den Hartogh heeft zich niet te sterk uitgedrukt in zijn 22ste stelling toen hij poneerde: ,,Onwaar is de voorstelling, opnieuw door prof. dr J. Lindeboom gegeven in het Nederlandsch Archief voor kerkgeschiedenis (Nieuwe Serie 25e deel bladz. 255-256), als zou in de gedragingen der Afgescheidenen eenige rechtmatige grond gelegen zijn voor de vervolgingen, die zij moesten onder- gaan." Vgl. Reitsma, a. w. 3e druk, bl. 767 (Ik onderstreepte. K.). 2) A. w. derde druk, bl. 759. 3) Heraut, No 544, 597 e. a. pl. Zie: Afscheiding en Doleantie in verband met het kerkbegrip, door F. M. TEN HOOR, predikant van de Christ. Geref. gemeente te Franeker, Leiden, D. Donner. Niemand die over het beginsel der Afscheiding nadenkt vergete naast Kuypers Tractaat voor de Reformatie der kerken, de opstellen te lezen verschenen in het Maand- schrift De Vrije Kerk, van de hand van ds Ten Hoor! 4) Ik grijp de gelegenheid hier aan om enkele geschriftjes te noemen, haast ver- geten of te weinig bekend; ze zijn alle van wederleggend karakter. Wordt men van evangelische, moderne en helaas ook van confessioneele zijde niet moe scheeve voorstellingen van de feiten te geven en blijkt men het beginsel der Scheiding niet
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/647
Uiterlijk