EERSTE DEEL.
HOOFDSTUK I.
De drie geschenken van mijnheer d'Artagnan den vader.
Op den eersten Maandag der maand April 1625 scheen de kleine stad Meung, waar de schrijver van den Roman de la Rosé het eerste levenslicht aanschouwde, in volkomen opstand, en wel derwijze, alsof de Hugenooten er zooals te La Roselle huis hielden. Een aantal burgers die hun vrouwen de hoofdstraat vluchtend zagen over ijlen, terwijl de kinderen voor de deuren schreeuwden, haastten zich hun pantser aan te doen en trachtten aan hun tamelijk vreesachtige houding door een vuurroer of een spies iets meer ontzagwekkends te geven. Zij richtten hun schreden naar de herberg de Trouwe Molenaar, voor welke een hoe langer hoe dichter wordende, onstuimige, nieuwsgierige volkshoop zich verdrong. In dien tijd waren plotselinge schrikken aan de orde van den dag, en er verliepen maar weinige dagen, zonder dat de een of andere stad in haar archieven een voorval van dien aard had aan te teekenen. Immers, de edelen voerden toen krijg onderling, de koning tegen den kardinaal, en de Spanjaarden tegen den koning. Vervolgens waren er nog, behalve deze onbekende verholene of openbare strijdvoerders, dieven, bedelaars, Hugenooten, wolven en lakeien, die tegen geheel de wereld krijg voerden. De burgers wapenden zich altijd tegen de dieven, tegen de wolven en tegen de lakeien; ook vaak tegen