Pagina:De Duinen en Bosschen van Kennemerland, Van Eeden 1868.djvu/35

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

17

De laatste aardappelvelden zijn wij gelukkig voorbij, en voor ons breidt zich een onafzienbare golvende vlakte uit, geheel dor en graauw en brandende in de middagzon.—Slechts in de nevelachtige verte zien wij hier en daar eenig geboomte; anders niets dan een kalen, woesten, met verschroeide, krakende mossen bedekten grond. Hier is het rijk van het rendiermos; hier kunnen wij ons in het klein een denkbeeld vormen van de troostelooze mosvlakten of Toendra van noordelijk Rusland en Siberië. Hier is de hoogste, middelste en onvruchtbaarste duinstreek.

Geen levend wezen aanschouwen wij, behalve een enkele kraai, die, door onze komst verschrikt, in groote kringen rondzweeft, om straks neer te strijken op een heuveltje, waar zij bezig is zich aan de overblijfsels van een rampzalig konijn te goed te doen.

Met snelle stappen doorkruisen wij dit tragische oord, verlangend naar de schaduw der boschjes, het doel van onzen togt. Nog een paar duinen overgeklommen, en wij hebben dit doel bereikt,—en vlijen ons neer op een grasheuvel in de schaduw van een denneboom. Deze heuvel, met nog eenige andere, omringen het bosch en strekken ons tot wegwijzers. Wij zijn hier in een heiligdom der natuur, waar de mensch zelden zijn invloed uitoefent; waar alles opkomt, groeit en vergaat volgens den loop der natuur; een waar Urwald in het klein; zeldzaam in ons zoo digt bevolkt vaderland.

De bodem van het boschje glooit naar het midden af in een kuil of moerasje, dat een groot gedeelte des jaars met water gevuld is. Ook de overige grond is humusrijk, vochtig en drassig. Hier is het gebied van den berk, een der klassiekste, oorspronkelijkste en tevens een van de schoonste der Hollandsche boomkarakters. Met hun schitterend witte stammen en donkerbruine fijne takjes staan zij in wanorde door elkaar, soms half omgevallen en gebroken; enkele stammen liggen op den grond te rotten en zijn bedekt met groene en grijze mossen (Orthotrichum en Ramalina). De tusschenruimte is digt met riet en hoog gras (Molinia coerulea mönch) begroeid. Zeer stil is het hier. Alleen het opspringen van een verschrikt