Pagina:De Duinen en Bosschen van Kennemerland, Van Eeden 1868.djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

20

de Hydrocotyle vulgaris L. Deze laatste is weder een sprekend karakter, namelijk de eenige plant van de groote familie der schermbloemigen (Umbelliferae), die zulke schildvormige, ronde en gave bladen heeft. Die bladen zijn door hun vorm juist geschikt om op het water te drijven. De meeste waterplanten, wier stengels op het watervlak drijven, hebben zoodanige bladen; de planten, die onder water groeijen daarentegen gewoonlijk zeer fijn verdeelde haarvormig uitgespreide blaadjes. Deze vormen zijn overeenkomstig aan den toestand, waarin zich de bladen bevinden. Een gewoon breed rond blad zou onder water scheuren en te niet gaan; fijne haarvormige blaadjes daarentegen maken zonder hinder de bewegingen des waters mede. Een enkele plant, een der waterranonkels (Batrachium heterophyllum wigg.) vertoont ons beide vormen; haar onderste blaadjes onder water zijn haarvormig verdeeld, de bovenste zijn rond en plat en drijven op het water. Er zijn echter ook planten met breede, groote bladen, die geheel onder water groeijen (b.v. de Potamogetons); bij deze echter is het blad van een bijzonder, vliezig zamenstel. De gezamenlijke werking van karakter en uiterlijke omstandigheden bepaalt den vorm van elke plant.

Rondom den kuil staan groepjes riet, dat in de duinen niet zoo krachtig groeit als op het vlakke land, maar toch dikwijls tot manshoogte kan opwassen en het wilde van het landschap vermeerdert.

Het riet is een schoone plant. De sierlijke bogten van zijn stengels contrasteren met den stijven, harden en puntigen vorm der bladeren. In het riet ligt een uitdrukking van majesteit en ironie, die bij de palmen zoo krachtig spreekt. Maar het riet is aan de palmen verwant; de familie der grassen, waartoe het behoort, grenst zoo na aan die der palmen, dat men de laatsten wel eens de koningen der grassen genoemd heeft. Beiden behooren tot de groote hoofdafdeeling der Monocotyledonen (Een-lobbigen); de wasdom heeft minder plaats door gedurige zijdelingsche verdeeling, gelijk bij de Dicotyledonen (Tweelobbigen), maar doorgaans alleen in de hoogte. Bij de