Pagina:De Genestet - Laatste der eerste, inleiding (1861).pdf/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

willen verstaan. Ontfangt ze dan ook met liefde, als de eerste, deze laatste bloesems eener lente, die rijk is geweest aan weelde en – weemoed. Sluit dat „laatste” nu in, dat er thans vruchten zullen komen? Ik weet het niet, ofschoon ik de vermaning versta. Ik geloof alléen – lees mij de g van geloof s. v. p. niet het onderstboven – dat er nog wel andere snaren op mijn speeltuig kunnen weêrklinken, dan die tot nu toe met hun teederen toon slechts een vriendelijk oor hebben gestreeld. Ik hoop alleen – en, ce n’est pas jurer gros! – dat ik nog misschien wel iets beters zal mogen geven, dan ik gaf tot heden – voor ’t minst zoo na al de donkere dagen het zonnetjen nog eens wêer kan en mag schijnen in mijn leven iets helderder dan op dees graauwen Lentedag – het zonnetjen, zonder hetwelk op den duur de moed en de lust tot den arbeid kwijnt en de bloesems wel vallen, maar de knoppen niet tot vruchten kunnen rijpen....


Amsterdam, P. A. de G.

Eind-Maart 1861.