Pagina:De Genestet - Laatste der eerste, inleiding (1861).pdf/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ruim, niet zeer hoog en vrij alledaagsch; familie-poëzy, voor ieder begrijpelijk, gemoedelijk, niet te diep, niet te stout, vooral ook niet raar of onstichtelijk... Zóo is het maar! Om het oordeel te voorkomen heb ik er zelfs over gedacht dit bundeltjen zoo te doopen. Doch mijn waarheidsliefde of mijn eigenliefde (men neemt zoo licht de een voor de andere) beweerde dat die titel toch niet in alle opzichten juist zou wezen en dat het dan wezen moest: Onder-onsjens en andere Gedichten. Maar dat was wat lang. Ik vertel u dit nu maar weêr, zoo onder ons. Daar viel mij in dat een schrander vriend zoo goed was geweest een onlangs door mij uitgegeven boekske te begroeten met den naam van: „Tweede Gedichten.” Nu vreeze ik zeer dat diezelfde kritiek die benaming op dit bundeltjen van zeer gemengden inhoud, niet, althans niet onvoorwaardelijk, zou willen of kunnen toepassen. Het lijdt nog al te veel, in menig opzicht, aan zwakheden en gebreken, die men aan mijn „Eerste Gedichten” verweten heeft. Daarom achtte ik het niet overbodig maar gepast en bescheiden, u, mijn belangstellende lezers, te herinneren dat dit boeksken eigentlijk anterieur is aan de Leekedichtjens en voor een goed deel nog behoort tot een vroegere periode van mijn leven, ook van mijn dichterlijk leven. Daarom ook wist ik deze gemengde vaerzen onder geen beter opschrift te vereenigen, dan het nu gekozene: Laatste der Eerste. Ik mag vertrouwen, dat gij ook zonder nadere verklaring den zin en de gedachte van dit opschrift – nog eens een voorreden, in nuce – wel zult