Pagina:De Genestet - Laatste der eerste, inleiding (1861).pdf/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

– in meerdere of mindere mate – het hart en het leven raakt. Hoeveel of hoé weinig nu sommige dichtjens van intiemen aart, uit dagen van weleer, in dit boekske bewaard, aan deze voorwaarde voldoen – dit staat natuurlijk niet aan mij te beslissen. Slechts toonen wilde ik u dat ik heb nagedacht over de eischen die de kunst stelt aan de intieme Poëzy, zal zij haar dulden in het publiek. Zoo mijn vrienden nu in dit bundeltjen sommige gelegenheidsdichten zullen missen, die zij er misschien wel een plaatsjen in hadden gegund, de oorzaak is dat de bewuste vaerzen mij aan deze eischen volstrekt niet schenen te voldoen. Onbekende lezers – kunnen ze mij niet danken voor ’t geen ik hun op dit gebied schonk – mogen mij, dit bedenkende, ten minste dankbaar zijn voor ’t geen ik hun. onthield. En dit stemme hun oordeel zacht! Want ach, niet slechts sommige, maar de meeste vaersjens uit vroeger tijd, die ik hier mijn landgenooten aanbied....

„De meeste dezer vaerzen en dichten, het zijn en blijven toch nog maar Onder-onsjens!” fluistert nevens mij eene geestige en geniale Kritiek, die onlangs, als in ’t voorbijgaan, met dezen éenen trek een goed deel onzer Hollandsche poëzy zoo treffend heeft gekarakterizeerd en op haar plaats gezet.

Ja, Onder-onsjens! Wij hebben niets anders te doen dan het hoofd te buigen en ons vonnis te ontfangen, en dat nog wel met een lach op de lippen! – Ja, Onder-onsjens, zich bewegende binnen een zekeren kring van gedachten en gevoelens..., niet zeer