Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1718 vol 1.djvu/283

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
235
235
Schilders en Schildereſſen.

In dit zelve jaar 1603 is tot Antwerpen geboren JOHANNIS COSSIERS een man daar de Brabanders veel van roemen, inzonderheid om een konſtſtuk dat te Mechelen in de Kerk van het groot Begynhof hangt, ’t geen alleen genoeg is om zyn roem te trompetten, zoo veer als ’er ſchilderkonſtminnaars gevonden worden. Hy is na dat hy vele Hoven bezogt, en overal blyken van zyn konſtpenceel gelaten heeft geſtorven. Dat ’s zeker, maar in wat jaar weet ik niet.

Dit jaar 1603 vrugtbaar in konſtoeffenaars te teelen bragt ook voort den gedagteniswaardigen SIMON de VOS. Deze was een man die zig op de fondamenten van de konſt grondig verſtond, en daar van met oordeel bedient heeft. Zyne ſtukken in Brabant inzonderheid bekent, getuigen wat vermogen zyn penceel heeft gehadt.

Van JOAN BYLERT, hunnen tydgenoot geboren te Utregt, weten wy niet veel te zeggen, als dat hy, naar het ons heeft toegeſchenen, eerſt van een los en ongebonden leven is geweeſt, en naderhant een afkeer daar van gekregen hebbende, zig tot de oeffeninge der ſchilderkonſt begeven, een gelukkigen voortgang daar in gemaakt, en in die keurwiſſeling roem behaalt heeft.

Eer wy dit jaar 1603 eindigen moeten wy ook gedachtig wezen den Delfzen Konſtſchilder PIETER JANZE van ASCH. Deze was een braaf lantſchapſchilder, inzonderheit in ’t klein. Men ziet maar zelden van zyne penceelwerken, om dat hy niet veel gemaakt heeft: wyl hy op een andere wys (om zyn ouden Vader en Moeder te bezorgen) zyn tyd heeft moeten beſteden; maar ’t geen datm’er van ziet is goed. Hy was deugdzaam en vroom van

le-