Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1718 vol 1.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

laten gelegen leggen. Ook zyn 'er na dien tyd Fransche Schryvers geweest, als Andre Felebien, Florent. le Comte, en Du Pile, die het levensbedryf van sommige der voornaamste Nederlandsche Konstschilders beschreven, en my noch al in dingen die duister waren licht gegeven hebben. Maar meerder dienst heb ik uit dat kostelyke werk De Teutsche Academie van Joachim van Sandrart, auf Stoctau, Hoch-Furstl. Pfalz - Neuburgischen Raht; konnen trekken. Dit werk beschryft de Konst en Konstoeffenaars van hun eersten aanvang af, even als van Mander, en vertoont daar nevens in 180 Tafereelen, de beroemste Griekse, Roomse, Franse, Hoog- en Nederduitse Konstschilders, door de voornaamste Plaatsnyders in koper gebragt. Waarlyk een werk waar door de Schryver een onverwelkelyken roem behaalt heeft, en ook in 't byzonder moet geprezen worden om dat hy zonder veel eenzydigheit de Nederlantsche Konstschilders zoo wel als de Hoogduitsche, naar mate van hunne verdiensten pryst. En al schoon hymee, als anderen, van Mander(in opzicht der genen, die door hem beschreven zyn) volgt en naschryft, gelyk ook de gansche schikking van 't werk op de selve leest geschoeid is; zoo heeft hy 'er meer op zyn lyst; door dien hy vervolgt tot het Jaar 1675. Egter is 't 'er zoo mee gelegen, dat wy met Seneca konnen zeggen: De genen die voor ons geweest hebben, hebben veel gedaan; doch voor ons is noch wat overgebleven om te doen. Laat ons dan deze dingen, die wy ontfangen hebben, trachten te vermeerderen, en dit erfgoed grooter aan onze nakomelingen overgeven. Dat nu de volgende Eeuwen, ook deze in welke wy leven, roemwaarde Konstenaars konden opleveren: dat de zucht der Konstkwekende Muzen