Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVII


ouden, dan met Shakespeare’s blank verses, eindelijk met den rijken schat van duitsche dichtvormen.

Eene kritiek van het bij ons bestaande versstelsel zou te ver leiden, het wordt tijd tot het stellige gedeelte van mijn betoog over te gaan. Ik beperk mij hier, waar het Homeros geldt, tot den hexameter alleen.

Er is een wet die vooraan vast staat, en waaraan meer dan eenige alle helleensche kunst zoo zeer voldaan heeft dat zij haar gansche wezen beheerscht, de eenheid van vorm en inhoud.

Reeds daardoor is de vertaler van Homeros onvoorwaardlijk, schoon binnen de grenzen van het mogelijke, gebonden aan den homerischen vorm, zoowel in het vers, als in alle deelen van zinbouw, woordvorming, vergelijkingen, epitheta enz.

Gelukkig staat de mogelijkheid dit in eene germaansche taal met betrekkelijk voldoenden uitslag te doen, vast. Het voorbeeld van Voss blijft met gebiedende kracht bestaan. Voss echter heeft dat gezag niet op eens veroverd.

Het is niet onaardig hierop even een oog te werpen, want de strijd dien hij voor negentig jaar te strijden had en waarin hij verwon, staat bij ons eerst nu voor de deur. Als men lezen wil kan men zich veel onnut geschermutsel besparen. Al de aanmerkingen die men in Nederland tegen een aanstaande vertolking in hexameters zal maken[1], zijn in Duitschland reeds sinds negentig jaren gehoord en thans verouderd.

Thans staat vast dat Voss door zijne hexameters niet alleen de duitsche metriek, maar geheel de duitsche taal ontzachelijk heeft vooruit gebracht.

Wir müssten das Herz fassen endlich einmal ungereimte Verse zu machen, zuchtte Gottsched in 1742 — en hij zelf maakte eenen aanvang. Na zijne proeve van homerische hexameters, kwamen er van Bodmer en Wieland in 1755, van Steinbrüchel in 1763, van Klopstock’s broeder, van Bürger, van Bodmer andermaal in 1778, van de twee Stolbergen in 1778.

Toen trad Johan Heinrich Voss op, in 1781 met de Odussee, in 1793 met den geheelen Homeros.

Zalige Voss, toen d’adem den wal uwer tanden ontglipt was,
Toen u de ernstige Muse der epische zangen de slapen
Sierde met loof van Apollo en leidde ten hoogen Olumpos
Binnen het goudenbevloerde verblijf van de eeuwige goden,
Toen gij met eerbied bracht aan de voeten van Zeus en van Hera
Beide homerische zangen . . . . . .

Toen heeft u de Vader der goden en menschen toegewonken met de ambrosische wenkbrauw, toen lichtte over den trotschen blik der grootoogige Hera een glans van zachtheid, toen loeg Afrodite u toe met dien wondervollen glimlach dien zij eenmaal aan da Vinci’s vrouwen geleerd heeft, en de hinkende Hefaistos strompelde door de zaal om u eene schaal met nektar te bieden.

Maar wat hebben de menschen gedaan, uw eigen duitsche menschen?

Lessing en Herder waren noch overtuigd geweest dat Homeros niet in zijne versmaat in het Duitsch te vertalen was; Wieland stond zelfs tegen den tweeden Voss op en vond het vertalen van de epitheta onnoodig; ook Schlegel, doch deze hierriep later zijne veroordeeling.

Toch drong allengs de vertaling van Voss door. Langzaam begon men te wennen; alles wat „früher so anstössig erschien, so unmöglich, so undeutsch, war nun möglich und Deutsch geworden,” zegt Gruppe. Zelfs Goethe werd gewonnen. Niemand die thans meer twijfelt of Homeros goed is gevoeld en weergegeven door Voss, niemand die niet den hexameter van Voss tot punt van uitgang aanneemt.

De latere vertalingen zijn van Wolff (eenige honderden regels), van Schwenck, 1822, de 10e zang der Odussee; van Kannegiesser, 1822, de 1e der Odussee; van

  1. Dit gedeelte dagteekent vóor de uitgaaf der Ilias; de voorspelling is goed uitgekomen.