Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

184

ALLERLEI.



OM OOGENBLIKKELIJK BRAND TE BLUSSCHEN heeft een Fransch scheikundige in tegenwoordigheid van een aantal personen de volgende proef genomen. Hij had een cilinder van gebakken aarde, bevattende een mengsel van 20 deelen houtskool, 60 dl. salpeter en 5 dl. gips, in gewoon water gekookt. Onder in den cilinder was eene holte, waarin hij een kleine bokaal had geplaatst met chloorzure potasch en suiker, benevens een distilleerkolf, vol salpeterzuur. Hij wierp dien cilinder in een hoop brandend stroo; de schok deed de distilleerkolf breken, waardoor de inhoud van den cilinder ontvlamde en er zich gassen ontwikkelden, die onmiddelijk het vuur uitdoofden.



OLIE UIT MEIKEVERS. Men heeft zoo dikwerf over de schade geklaagd die de meikevers aanrigten, een nieuwe ontdekking leert dat ook deze diertjes den mensch nuttig zijn. Ze worden in de vallei Sahi in het kanton Lucerne bij millioenen gevangen en daarna door eene hydraulische pers verpletterd. Uit de massa vloeit eene heldere, geelachtige, zeer vloeibare olie, nadat men die eenigen tijd heeft laten staan om ze te doen bezinken. Die olie is ligt ontvlambaar en vervangt in genoemde streek op vele plaatsen raap-, bron- of andere oliën.



EEN MIDDEL TEGEN DEN KORENWORM. Dit middel dankt men geheel aan het toeval. Een boer had zijn graan gezolderd en het bedekt met schapenvellen, waarvoor hij geene andere plaats beschikbaar had. Hoe groot was zijne verwondering, toen hij den volgenden morgen op den zolder komende, de wol overdekt zag met korenwormen. Na dieren en vellen verwijderd te hebben, onderzocht hij het graan en vond er geen enkel dier schadelijke diertjes meer in.



GEPAST ANTWOORD. Een aalmoezenier bij het leger verkeerde, zoo als dat zijne betrekking medebragt, dikwijls met officieren. Eens bevond zich in dat gezelschap een jonge luitenant, die zich veel te groot waande om katholiek te zijn, en die dus, zooals dat gewoonlijk met zulke menschen het geval is, niets liever deed dan den spot drijven met al wat anderen heilig is. „Mijnheer pastoor, zeide hij, en hij meende zeker te zijn, dat hij daardoor bij zijne oudere collega's den grootsten bijval zoude inoogsten, mijnheer pastoor! daar gij dagelijks in de Mis uwen God nuttigt, moet gij zonder twijfel langzamerhand ook wel een halve god worden”. „Juist, antwoordde de aalmoezenier zonder zich te bedenken; En gij, mijnheer de luitenant, eet al zoo lang dagelijks ossenvleesch, dus moet gij langzamerhand ook wel hoe langer hoe meer een os worden”.

Een algemeen gelach volgde op dit gepast antwoord, en de jonge luitenant wachtte zich wel vooreerst weder in dat gezelschap te verschijnen.



VERBETERDE ROLWAGEN, De thans gebruikelijke zoogenaamde rol- of bolderwagen tot vervoer van vrachtgoederen in de steden, hebben nog vele gebreken, die door dezen nieuwen rolwagen geheel vermeden worden; bijzonder moet men opmerken dat een rolwagen, naar deze wijze vervaardigd, zeer ligt over ongelijken grond gaat, zonder dat de anders zoo dikwerf voorkomende breuk dar as te vreezen zij; bovendien is de last tegen stooten en schudden gewaarborgd en de wagen laat zich zeer gemakkelijk omkeeren zonder het evenwigt te verliezer. Het eigenaardige der konstruktie bestaat daarin, dat de eigenlijke wagen met drie in fig. 1 bij aa. zigtbaar gebogen armen op het voorwiel en de voor-as rust. Deze drie armen komen te zamen en zijn door bouten (zie fig. 2.) met de cirkelvormige plaat A van gehamerd gegoten ijzer, verbonden. Aan het onderdeel van deze plaat is eene tweede uit hetzelfde metaal bestaande plaat B verbonden en tusschen beide platen bevindt zich een stootschijf van messing. C is een as-band van gehamerd gegoten ijzer, waardoor de as D gaat en zoodanig door een horizontalen bout bevestigd is, dat zij in een vertikaal vlak kan omdraaijen, waardoor de wagen zijne groote beweegbaarheid ontvangt. De as-band C en de plaat B zijn doorbouten E met elkander verbonden, die boven breede stootvlakken en onder schroefmoeren hebben. Tevens dienen de voorstukken aan den as-band of houder C en de plaat B aan de twee cylindervormige veêren van caoutchouc F als steunsel. G is een zoogenaamde doorn van gesmeed ijzer welke door middel van den kraag H en den drager I met de plaat B verbonden is. De doorn G gaat naar boven door eene opening van het voor-eind der armen en eindigt naar boven in den knop J. De veer van caoutchouc K ligt tusschen de bovendeelen van den ashouder C en de ondervlakte des kraags H.

 
 



IETS OVER DE ORDE DER JESUITEN. In weerwil van de beschimpingen, lasteringen en vervolgingen, waaraan de Jesuïten, de leden van de beroemde door den Ignatius de Loyola ingestelde orde, onophoudelijk in sommige landen zijn blootgesteld, neemt hun getal voortdurend toe. Eenige cijfers, genomen uit de officieële statistiek van 1867, zamengesteld op last en onder toezigt van de Generaal der Orde, zullen dit aantoonen. In het begin van 1866 bedroeg het getal der Jesuiten 8168. Hiervan waren 1589 Italianen, 2422 Franschen, 1148 Spanjaards, 898 Engelschen uit de beide vastlanden en 2111 die uit het overige Noordelijk gedeelte van Europa geboortig waren. 1338 Jesuïten waren in de geheele wereld door de verschillende missiën verspreid. Het gebied der Orde was verdeeld in 21 provinciën. Verder bleek dat in de laatste vijf jaren, na aftrek van de overledenen, de Orde jaarlijks gemiddeld met 100 leden was vermeerderd.

„Uit deze getallen”, aldus besluit de statistiek, „blijkt genoegzaam, dat de Orde jaarlijks in ledental toeneemt, dat zij over de geheele wereld verspreid is en hare leden uit alle volken der aarde heeft. Door hare algemeene verspreiding is zij in staat overal de leer des Evangelies te verkondigen en de gehoorzaamheid aan den Paus van Rome te versterken, om welke twee zaken te bevorderen de groote Ignatius voornamelijk zijne Orde instelde.”



ONVOORZIGTIGHEID BESTRAFT. Professor Pisko, een voornaam scheikundige, verhaalt het volgende voorval: Een leerjongen van 14 à 15 jaren hield zich in het laboratorium bezig met een toestel, dat gebruikt werd om electriciteit op te wekken, schoon te maken. De onvoorzigtigheid dreef hem aan, met verschillende grondstoffen de werking van de machine te onderzoeken. Maar naauwelijks had hij met de beide handen de handvatsels aangegrepen, of electrische schokken deden hem schudden en beven; daarbij kon hij de handen niet van de handvatsels losmaken. Het scheen als waren zij er aan vastgelijmd. Hij viel weldra in bezwijming en zou door de electriciteit gedood zijn; zoo een toeval niet de geleiddraden gebroken had. Twee uren later kwam hij tot bewustzijn en hij sleepte zich, zoo goed hij kon, naar zijne kamer, waar hij in slaap viel.

Den volgenden morgen, toen hij naar het laboratorium ging, was het of hij de trappen onder zijne voeten niet voelde en of zijne beenen korter waren geworden. Een even zonderling gevoel had hij door al zijne ledematen. Hij meende, dat hij op rollen liep; alles wat hij aanraakte scheen hem kogelrond te zijn.

Den dag daaropvolgend namen deze verschijnselen eene ernstige wending; zijne armen zwollen op tot aan den elleboog, eveneens zijne beenen en voeten. Deze verschijnselen verdwenen tegen den avond, om den volgenden morgen weder te keeren.

Den vijfden dag eindelijk behandelde men hem op de wijze, als men met menschen doet, die door den bliksem zijn getroffen; men gaf hem quinine en ouden wijn in; drie weken later was hij genezen.

Tot verwondering van een ieder kwamen het volgende jaar op denzelfden dag de genoemde verschijnselen terug en verdwenen weder door dezelfde behandeling.



KUNST-BEOORDEELING. Hoe voorzigtig men moet wezen bij de beoordeeling van kunstwerken blijkt weder uit een nieuw voorval. In 1866 werd bij de verkooping van het kabinet van den heer Nolivos te Parijs, een borstbeeld in gebakken klei verkocht, en tegen het opbieden van een vermaard beeldhouwer door de directie van den Louvre gekocht, in welk museum het sedert dien tijd heeft geprijkt. Ieder bewonderde dit schoone stuk beeldhouwwerk, om de intimiteit der uitdrukking, de vastheid der behandeling tot in kleine deelen, de getrouwheid van het oude kostuum, en men was het er over eens dat het een zeer schoon voortbrengsel was der toskaansche kunst tusschen 1490 en 1510. Een oud inschrift noemde 't een portret van Girolamo Benivieni, den vriend van Savonarola.

Thans wordt onwederlegbaar bewezen door verklaringen van den koopman die het verkocht heeft, van iemand die het heeft zien maken en van lieden die het model kennen, dat dit fameuse stuk uit de toskaansche renaissance, in 1854 door Bastionini gemodeleerd is, terwijl de voorgestelde persoon een werkman is uit een tabaksfabriek te Florence. Dit laatste feit is door eene verklaring van zijne kameraads uit de fabriek bevestigd!