261
lena's gedrag en werden verbitterd omdat Jesus eene zondares in Zijne nabijheid toeliet. Zij namen er zelfs aanleiding uit om nog grooteren twijfel omtrent Zijne Godheid op te vatten, want, dacht Simon, „indien deze een Propheet is, dan zou hij immers weten wie de vrouw is die hem aanraakt, en dat ze eene zondares is.” Jesus antwoordde hem op die gedachte door hem aldus aan te spreken: „Simon, ik heb u wat te zeggen;” daarop vervolgde Hij: „Iemand had twee schuldenaars; de een was hem 500 denarissen schuldig, de tweede vijftig. En daar zij niets hadden om te betalen, schold hij beiden de schuld kwijt. Wie van deze twee zal hem het meest liefhebben?” Simon antwoordde: „hij, wien hij het meest heeft kwijtgescholden.”
Jesus hernam; „gij hebt juist geoordeeld, Simon.” En zich nu tot de vrouw wendende, ging Hij voort: „Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen, en gij hebt mij geen water gegeven om mijne voeten te wasschen, maar zij heeft ze met hare tranen besproeid en ze afgedroogd met hare haren. Gij hebt mij geen kus gegeven; sedert zij binnen gekomen is, heeft zij niet opgehouden mijne voeten te kussen.
Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, en zij heeft het mijne voeten met balsem gedaan. Daarom zeg ik u: haar worden vele zonden vergeven, omdat zij veel bemind heeft. Doch aan wie minder vergeven wordt, die heeft ook minder bemind.”
Verder sprak Jesus de gedenkwaardige woorden: „Overal waar het Evangelie verkondigd wordt, zal haar naam vermeld worden” en ziende dat de Phariseën nog bleven morren, omdat Hij gesproken had van vergeven van zonden, sprak Hij in de stelligste en duidelijkste woorden tot de vrouw: „Uwe zonden worden u vergeven ; uw geloof heeft u behouden; ga in vrede!”
Sinds hare bekeering dacht en sprak Magdalena slechts over het voorwerp harer liefde en bleef zij weenen over hare zonden; evenwel verloren hare tranen veel van hare bitterheid, wijl de boetvaardige vrouw wist zij Jesus aangenaam waren. Martha dacht er slechts aan den Zaligmaker bij Zijn bezoek op het kasteel van alles te voorzien, zoodanig dat Hij waarschuwend tot haar zeide: „Martha, Martha, gij zijt bezorgd over vele zaken!” Maria zat slechts aan Zijne voeten te luisteren naar de Goddelijke woorden, die uit Zijn mond voortkwamen, daarom verdiende zij de lofspraak: „Maria heeft het beste deel verkozen, dat haar niet zal ontnomen worden.”
Het O. L. Vrouwebeeld van Puy in Frankrijk.
Maar of Maria's liefde nog niet zuiver genoeg was, zij moest beproefd worden. Haar broeder Lazarus werd ziek en stierf; zij had den Zaligmaker met de ziekte van Lazarus doen bekend maken, maar Jesus was niet verschenen om hem te genezen. Toen haar broeder reeds vier dagen dood was, vertoonde de Zaligmaker zich aan haar en ontving haar klagt: „Heer, waart Gij hier geweest, mijn broeder zou niet gestorven zijn.” Jesus troostte haar en trad met haar in eene zamenspraak, waardoor zich zoodanig haar groot geloof en hare vurige liefde openbaarden, dat Hij tot schreijens toe bewogen werd en, Lazarus uit den dood roepende, haar heur broeder wedergaf.
Sedert dien tijd was Lazarus het voorwerp van de vervolging der Joden en hunner priesters; zij zochten hem te dooden, omdat hij een te sterk sprekend bewijs was van de Goddelijke Almagt des Zaligmakers. Zij slaagden niet in hunne pogingen; beter gelukte het hun met Jesus zelven. Het Evangelie verhaalt ons hoe zij zich van Hem meester maakten, hoe zij Hem de gruwelijkste mishandelingen aandeden, alvorens Hem tusschen twee moordenaars te kruisigen.
In den toestand van bange verlatenheid waarin Jesus den laatsten nacht en dag Zijns levens doorbragt, was het voor Hem een groote troost dat Zijne H. Moeder met Maria Magdalena Hem overal trachtten te volgen. De Hem zoo beminnende vrouwen konden Hem niet bereiken in het huis van Caïphas of in de geregtszaal van Pilatus, maar Zijne voetstappen drukken op den bloedigen kruisweg, dat konden en deden zij. Lijdende om de smarten en vernederingen des Zaligmakers, stegen Zij zuchtend en weenend den Kalvarieberg op en plaatsten zich met Joannes onder het kruis. Daar stond nu een drietal dat van de vurigste liefde blaakte: de Moeder des Heeren, de welbeminde leerling en de beleerde zondares. De moeder van Jacobus en Salome hielden zich eenigzins op den achtergrond, als achtten zij zich niet waardig zich bij het H. drietal aan te sluiten.
O wat leed Maria Magdalena in de drie uren, waarin de Verlosser der wereld aan het kruis hing om te voldoen voor aller zonden, ook voor de hare! Het was alsof de nagelen, waarmede Jesus aan het kruis gehecht was haar door de handen en voeten drongen, waarmede zij zoo dikwerf gezondigd had, en aan hare oogen ontsprongen twee bronnen van tranen, bitterder dan zij ze immer had gestort.