Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

15

HET FEESTVIERENDE ROME.


Vervolg.

Als een vervolg op het voorgaande, leveren wij de volgende brieven, ons door eene vriendenhand toegezonden. Red.

Rome, 13 Junij.

Sedert twee dagen bevind ik mij in de eeuwige stad, en nog is het mij of ik droom. Als een kind, dat maanden en weken lang met vurig verlangen den dag te gemoet heeft gezien, waarop het voor de eerste maal tot de tafel des Heeren zal naderen, en dan, als die groote dag aangebroken is, naauwelijks kan gelooven, dat het toppunt van geluk bereikt is, gevoelde ik mij ongeveer toen ik voor de eerste maal binnen de muren van Rome ontwaakte. Aan den schoot mijner moeder had ik reeds hooren verhalen van de wonderen, welke de stad aanbiedt, alwaar sinds achttien eeuwen de zetel gevestigd is van hem, die met het hoogste gezag op aarde bekleed is. Jaren en jaren werd ik door het verlangen bezield om de stad te bezoeken, die zoo vol herinneringen is uit de jeugdige jaren des Christendoms, die eens het strijdperk was, alwaar de helden der Kerk onversaagd den dood trotseerden, én die sedert een twintigtal jaren in het bijzonder het oog van geheel Europa op zich gevestigd heeft, omdat daar een grijsaard troont die door de Voorzienigheid schijnt te zijn geroepen om de dwalingen van den modernen tijdgeest, waarin de maatschappij zich dreigt op te lossen, met een kracht en volharding bestrijdt, die de gansche wereld verbazen en onwillekeurig denken doet aan den H. Michael, die de weerspannige engelen naar den afgrond verdreef. En nu dat vurig verlangen vervuld is, komt het geluk, dat ik smaak, mij als een droom voor.

Ik zal niet trachten u de gewaarwordingen te schetsen, welke mijn hart vervullen, noch te beschrijven wat mijne oogen hier zien. Ik ben hier gekomen om een feest bij te wonen, zooals onze eeuw nog niet heeft gezien, en wil u daarvan zooveel in mijn vermogen is verslag geven. Verlang niet meer van mij. Reeds zoo menigeen heeft Rome als een gedenkteeken der heidensche oudheid, als de hoofdstad der Christenheid, als de beheerscheres der wereld beschreven, dat ik er mij niet aan zal wagen. Ik zal ook slechts in het voorbijgaan spreken van zijne grootsche gebouwen, van zijne onvergelijkelijke gewrochten uit den der kunst; want ik zeg Torquato Tasso: „Het; zijn niet de kolommen, de triomfbogen en badstoven, o Rome, die ik in u zoek, maar het bloed, dat voor Christus vergoten werd en de beenderen, welke in dezen gewijden grond rusten.”

Ik heb mij heden middag in de stad laten rondvoeren, om eens vlugtig het oog te werpen op de vele trotsche gebouwen, welke zij aanbiedt. Ik heb den triomfboor van Konstantijn gezien, het Colosseum, die wereld-ruïne, en een aantal paleizen, te veel om op te sommen. Doch dat alles zinkt in het niet bij den verpletterenden indruk, die de basiliek van den H. Petrus op den vreemdeling maakt, Men denkt naauwelijks aan een werk van menschenhanden bij den aanblik van dit wonder der wereld, dat slechts op zichzelven gelijkt. Hoe langer men er het oog op laat rusten, des te grooter wordt de bewondering, de tol van al de duizenden en nogmaals duizenden, die ooit een voet in de eeuwige stad zetten.

Doch laat ik mij alleen bepalen tot hetgeen betrekking heeft op de feesten, die hier gevierd zullen worden. Ik heb vandaag ook de basiliek van H. Paulus buiten de veste bezocht, alwaar den 30n dezer maand eene rijke plegtigheid zal plaats hebben. Te oordeelen naar de toebereidselen, die nu reeds gemaakt zijn, mag men zich daarvan veel voorstellen. Niet minder dan 72 reusachtige kandelabers en 304 luchters zullen 8830 waskaarsen dragen, die, naar ik mij voorstel een tooverachtig licht zullenwerpen op de mozaïken, het graniet en het gepolijste albast, die deze kerk versieren. Wanneer nog eenige tientallen jaren met denzelfden ijver aan dit gebouw wordt gewerkt, zal het een waardige mededinger van St. Pieter kunnen worden, Pius IX overtreft in volharding, ten opzigte van dit gebouw, zijne voorgangers, die er sinds den noodlottigen brand van 1843 aan arbeidden. Reeds onder Leo XII werd de herbouw ondernomen; Gregorius XVI heeft het transcept aan de openbare godsdienstoefening terug gegeven, doch Pius IX heeft beiden overtroffen: bij gelegenheid der afkondiging van het dogma der onbevlekte ontvangenis kon reeds de konsekratie der basiliek plaats hebben.

Het heerlijke gebouw is intusschen nog lang niet voltooid. Bij het voorgenomen feest op den 30n dezer maand zal slechts liet oppergedeelte afgewerkt zijn. De zegenende Heiland verschijnt daar met de beide Apostelen Petrus en Paulus. Het tweede veld, welks voltooijing nog zes à acht jaren arbeids zal vorderen, zal het symbolische Jerusalem en Bethlehem voorstellen, en het derde de kerkvaders der latijnsche en grieksche kerken. Moge God geven, dat de onvergelijkelijke Pius IX de voltooijing er van nog moge zien. Zelden heeft een Paus onder zulke benarde omstandigheden zooveel tot stand gebragt. „Hic digitus Dei,” zeide Mgr. Hagg, de aartsbisschop der Maroniten, toen men hem alles aanwees wat zijne wording aan Pius IX te danken had.

Ik moet ter loops mededeelen, dat niet minder dan 500 menschen noodig zullen zijn, om de kaarsen spoedig te kunnen aansteken. De pauselijke kamer draagt voor de versiering van de basiliek van St. Paulus 800 scudi bij, terwijl de overige kosten, die welligt, op zoovele duizenden zullen beloopen, gedragen worden door het klooster der Benedictijnen van denzelfden naam, aan wier hoede de baziliek is toevertrouwd. St. Paulus behoort tot de kongregatie van Monte Casino. Er zijn in tijdschriften en boekwerken, die men overal in Italië verspreid vindt, zooveel onwaarheden en ongerijmdheden over de orde der Benedictijnen en over Monte Casino gezegd, dat het mij lust; eenige bijzonderheden mede te deelen, die tot weêrlegging daarvan kunnen dienen.

Zoo als men weet, zijn in het rampzalige land, dat men het koningrijk Italie noemt, al de geestelijke orden opgeheven en bijgevolg ook die der benedictijnen. Desniettemin bestaan er met toestemming van het goevernement nog twee kloosters namelijk te Perugia en te Monte Casino. Het eerste heeft echter slechts een bepaalden levensduur: er mogen geen novicen meer worden aangenomen, en het is derhalve aan den dood gewijd wanneer de Voorzienigheid Hare straffende hand nog lang op het ongelukkige Italie laat rusten. Met Monte Casino, de wieg en bakermat der benedictijnen-orde, is het anders gesteld. De minister Ricasoli, hoe weinig eerbied hij ook ooit overigens voor de godsdienst en de geestelijke instellingen aan den dag heeft gelegd, gevoelde zoo veel achting voor den zedelijken en wetenschappelijken invloed, die de kloosterlingen van Monte Casino sedert 1328 jaren op Europa uitoefenen, dat hij zooveel in zijn vermoogen was, en zooveel hij tegenover zijne revolutionnaire geestverwanten vermogt, het verzoek van Frankrijk en zelfs van Engeland, tot behoud van Monte Casino, bij de regering ondersteunde. Het algemeen bevel tot opheffing kon wel niet ingetrokken of gewijzigd worden, maar men heeft er, zooals men het noemt, een mouw aan weten te passen, om het blijvend bestaan van het klooster te verzekeren. Men vond dien uitweg in de eigenaardige positie van den abt van Monte Casino. Die abt is tevens bisschop van San Germano, en deze titel werd gebezigd om het klooster te redden. De abt bleef als bisschop. Daar echter een bisschop zonder kapittel zijn diocees niet kon beheeren en ook een seminarie behoefde, werden de paters Benedictijnen als leden van het kapittel en professoren van het seminarie beschouwd, en ziedaar ook de monniken gered. Monte Casino bezit ook een wereldberoemd archief met handschriften, die tot aan de negende eeuw reiken, alsmede een uitmuntende bibliotheek en een boekdrukkerij.

De staat verklaarde dit alles nu wel voor nationaal eigendom en legde zich daardoor den pligt op die letterkundige schatten te bewaren, doch men stelde daarvoor de monniken aan en sloot met den bisschop-abt en zijn konvent, of zoo als de regering het, noemde, met zijn kapittel een verdrag, krachtens welke alle goederen en inkomsten, welke tot aan het dekreet van opheffing aan het klooster behoorden, daarbij voortdurend zouden blijven behooren, en dat alles en dan ook het seminarie en de scholen zou blijven zooals het altijd geweest was. Monte Casino was daardoor gered en mag dus ook nieuwelingen aannemen. Moge God geven, dat de regering van het zoogenaamde koningrijk Italie ten minste dit verdrag ongeschonden laat.


Rome, 16 Junij.

Ik heb heden een geluk gesmaakt, waarnaar ik reeds lang vurig haakte: ik heb Pius IX gezien. Ik zal niet trachten den indruk weêr te geven, dien hij op mij heeft gemaakt; voor geen schatten der wereld wil ik afstand doen van de gewaarwording, die mij bezielde en die mij voorzeker mijn gansche leven zal bijblijven. Het was in de sixtijnsche kapel dat mij dit geluk te beurt viel. Ik bevond mij reeds tijdig in de Sala Regia door welke de H. Vader moest gaan om in de Capella Sistina te komen. De Sala regia werdt eertijds gebruikt om audientie te verleenen aan de koninklijke gezanten. Zij is met muurschilderingen versierd, die gewigtige gebeurtenissen uit de kerkelijke geschiedenis voorstellen. Men ziet daar Gregorius VII en Hendrik IV, Allexander III en keizer Frederik, Gregorius IX enz. Uit deze voorzaal voert een deur naar de Capella Paolina en een andere in de Capella Sistina, beide aldus genaamd naar de stichters Paulus III en Sixtus IV. De H. Vader trad door een deur tegenover de Sistina in de zaal, waarin de guarda palatina de eerewacht vormde. Pius was in zijn gewoon wit huisgewaad gekleed. Monseigneur Pacca, de maestro di camera, ging aan zijne linkerzijde en droeg den rooden met goud geboorden hoed, terwijl de Senator van Rome in zijn zwart; middeleeuwsch gewaad, benevens eenige zijner conservatoren het kleine gevolg vormden. Wat men altijd gezegd heeft van het uiterlijke voorkomen des H. Vaders is volkomen waar: het is indrukwekkend en boezemt grooten eerbied in. Hij gaat regtop en eerder met snelle dan met langzame schreden; men zou hem hoogstens voor een man van zestig jaren kunnen aanzien. Hij was blijkbaar zeer aangenaam verrast, toen hij zijn blik vestigde op de aanzienlijke schaar welke daar geknield lag om zijn zegen te ontvangen. Zijn onvergelijkelijk schoon oog bleef vol goedheid op ons rusten, en er speelde, een trek om zijn mond, die getuigde van de liefde, welke in zijn hart woont. Zijn gelaat was eenigzins bleek, doch er is nog geen enkele rimpel op zigtbaar, terwijl weinige witte haren dat vaderlijke gelaat als met een zilveren kroon omsieren. Ik zag aan zijne regterhand zijn lievelingsring, bestaande uit; een veelkleurige onyx met het beeld der H. Maagd. Na in de Paolina met de albe, de stool, den witten mantel en den gouden mijter te zijn getooid, werd de verhevene priester door den stoet naar de Sistina gevoerd. Hij was nu niet meer de onophoudelijk glimlachende vader; met gebogen hoofd, het oog ter aarde gerigt, geheel in zichzelven gekeerd, ging hij met langzame schreden, vol majesteit door de ruimte, waar het tafreel van den onsterfelijken Michael Angelo den binnentredende op de gevolgen van den aardschen levenswandel wijst. Doch spoedig kwam de innemende trek op het gelaat des H. Vaders weder terug, toen hij de kapel gevuld vond door bisschoppen, en hij nu niet, slechts in den geest, maar met zijne ligchamelijke oogen schier de gezamenlijke katholieke Kerk in de verschillende natiën en ritussen hier bijeen vond. Daar zat de eerwaardige patriarch van Jerusalem, naast hem de aartsbisschop der Maroniten van Tyrus en Sydon, verder de patriarch van Antiochie, de armenische bisschop van Cyprus, zes of zeven bisschoppen der Melchiten, verschillende van den Syrischen ritus, de apostolische Vicaris-generaal der Kopten, een bisschop der Bulgaren en daartusschen mannen als Mgr. Dupanloup, Mgr. de Bonnechose enz. Welk een verheven aanblik bood deze vergadering van de prinsen der kerk uit alle oorden der wereld aan! En toen Pius IX den troon besteeg en het H. offer een aanvang nam, toen de bisschoppen, elk in zijne taal het „Credo” spraken, toen glinsterde in zijn helder oog een traan — het was een parel, die de H. Vader ten offer bragt aan de Moeder des Heeren, voor de bovenaardsche vreugde, die zijn zwaarbeproefd hart, in dit oogenblik doortintelde.

Morgen wordt het 21 jaar dat Pius IX de tiara draagt.…. 21 jaren van lijden en zorgen.

(Wordt vervolgd.)