ten deele onveranderd gebruikt, ten deele zoodanig verbeterd, dat een grootere nauwkeurigheid in de uitkomsten kon worden verwacht. Zijne resultaten waren dan ook zoo talrijk en zoo verrassend, dat zij niet alleen terstond aan de chemische physiologie der planten een geheel ander aanzien gaven, maar dat zijn werken ook thans nog een bron van nieuwe kennis voor den opmerkzamen lezer vormen.
Nieuw is in Saussure's onderzoekingen vooral dit, dat hij de verschijnselen niet slechts in algemeene omtrekken schildert, maar ze in getallen weet uit te drukken. Hij vergeleek de hoeveelheid opgenomen koolzuur, met de afgezonderde zuurstof, en met de vermeerdering van het drooggewicht der plant, en ontdekte daardoor het merkwaardige feit, dat de planten bij de koolzuurontleding ook de elementen van het water opnemen en assimileeren. Doch deze onderzoekingen behooren tot de leer der voeding. Omtrent de ademhaling der planten leerde hij, dat zonder toevoer van vrije zuurstof geen groei mogelijk is, zelfs niet bij kiemplanten, die zich in het donker ontwikkelen. Verder, dat al die organen, in welke zich een krachtig leven openbaart, ook veel zuurstof verbruiken, terwijl daarentegen de meer rustende weefsels voor hun leven slechts zeer geringe hoeveelheden van dit gas behoeven. Hij bespeurde, dat bij de ademhaling de planten, even als de dieren, vaste stof verliezen, en bepaalde de verhouding van dit verlies tot de opgenomen zuurstof en het uitgeademde koolzuur. Eindelijk paste hij ook de beschouwingen van Lavoisier omtrent de dierlijke warmte op de planten toe, en toonde aan dat de eigenwarmte der bloemen als een gevolg van hare ademhaling moet worden beschouwd.
Overal straalt in Saussure's werken dezelfde geest door,