Pagina:De ademhaling der planten (1878).djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
20
DE ADEMHALING DER PLANTEN.

in een zoo nauwe betrekking tot de belangrijkste verrichtingen van het leven staat. Alle levende cellen bevatten protoplasma; dit is bij allen de drager van het leven; het vermoeden mocht dus worden uitgesproken, dat ook de ademhaling in het protoplasma zou plaats grijpen.

Er lag iets gewaagds in deze hypothese, want nog waren de denkbeelden omtrent de beteekenis van het protoplasma niet tot die helderheid gekomen, die zij thans hebben aangenomen. Maar wat erger was, over het ademhalingsproces bij dieren bestonden nog de meest uiteenloopende, ten deele zeer onheldere voorstellingen. Sommigen toch beschouwden de weefsels van het lichaam als den zetel der oxydatieprocessen, anderen meenden dat deze in het bloed zouden geschieden, nog anderen, dat zij ten deele in de weefsels, ten deele in het bloed plaats vonden. Ook omtrent de ware natuur der scheikundige veranderingen, die bij de ademhaling plaats grijpen, was nog geen eenheid van gevoelen verkregen. In één woord, op vele der belangrijkste punten heerschte nog groote onzekerheid.

Doch Garreau liet zich door al deze moeilijkheden niet afhouden van het opstellen zijner hypothese. Hij zocht naar methoden, om door proeven te beslissen, of zij met de waarheid overeenkwam. Dit gelukte hem bij uitnemendheid. Hij bewees, deels door een kritische studie van de proeven zijner voorgangers, deels door eigen quantitatieve onderzoekingen, dat de intensiteit der ademhaling bij plantendeelen, afhangt van het gehalte van protoplasmatische stoffen in de cellen, van die stoffen dus, die het plantenlichaam met het dierlijk organisme gemeen heeft. Vroeger vermoedde men dat de stikstofvrije stoffen de belangrijkste rol bij de ademhaling zouden spelen, daar zij het zijn, die bij dit proces op den duur verbruikt