Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

inbeelden verstandig te zijn, maar zij treffen echter den weg niet, op welken men de wijsheid vindt. 24 O Israël, hoe heerlijk is het huis des Heeren, hoe wijd en groot is de plaats zijner woning!25 Zij heeft geen einde en is onmeetbaar hoog.26 Eertijds waren er reuzen, groote, beroemde lieden en goede krijgslieden: 27 deze heeft de Heer niet verkoren, noch hun den weg der kennis geopenbaard; 28 en dewijl zij de wijsheid niet hadden, zijn zij ondergegaan in hunne dwaasheid. 29 [1]Wie is ten hemel gevaren en heeft ze gehaald en uit de wolken nedergebracht? 30 Wie is over zee gevaren en heeft ze gevonden, en voor kostelijk goud hier gebracht?31 In het kort, niemand is er, die den weg weet, op welken men de wijsheid vindt.

32 Maar die alle dingen weet, kent ze, en heeft ze door zijn verstand gevonden; die den aardbodem bereid heeft tot een eeuwigen tijd en dien vervuld heeft met allerlei dieren; 33 die het licht laat opgaan; en, als hij het wederom roept, moet het hem gehoorzaam zijn. 34 De sterren lichten in hare orde met vreugde;35 en als hij ze tevoorschijn roept, antwoorden zij: Hier zijn wij, en lichten met vreugde om diens wil, die ze geschapen heeft. 36 Dit is onze God, en niemand is met hem te vergelijken; 37 die heeft de wijsheid gevonden en heeft ze aan Jakob, zijnen dienaar, gegeven, en aan Israël, zijnen geliefde. 38 Daarna is zij op de aarde verschenen en heeft bij de lieden gewoond.


HOOFDSTUK 4.
Vervolg. — Klacht van Jeruzalem over het ongeluk van het volk Israël. Hoop op verlossing van de vijanden.


1 DEZE wijsheid is [2]het boek van Gods geboden en van de wet, die eeuwig is; allen, die ze houden, zullen leven, maar wie ze overtreden, zullen sterven. 2 Keer daartoe terug, Israël, en neem ze aan; wandel bij zoodanig licht, dat u voorlicht. 3 Geef uwe eer niet over aan een ander, noch uwen schat aan een vreemd volk. 4 [3]O zalig zijn wij, Israël, want God heeft ons zijnen wil geopenbaard. 5 Wees welgemoed, mijn volk, gij zijt overgebleven, opdat aan Israël nog gedacht zou worden. 6 Gij zijt aan de heidenen verkocht, niet ten verderve; maar omdat gij God vertoornd hebt, zijt gij aan uwe vijanden overgegeven. 7 Want gij hebt hem, die u geschapen heeft, tot toorn verwekt, hiermede; [4]dat gij niet Gode geofferd hebt maar den boschduivelen. 8 Gij hebt den eeuwigen God, die u geschapen heeft, vergeten, en Jeruzalem, uwe kweekster, hebt gij bedroefd; 9 want zij heeft gezien den toorn Gods, die over u komen zou, en gezegd: Hoort toe, gij die rondom Zion woont.10 God heeft mij groot leed toegezonden, want ik heb de gevangenschap mijner zonen en dochters gezien, welke de Eeuwige over hen gebracht heeft. 11 Ik heb ze met vreugde opgevoed, maar met weenen en met hartzeer heb ik ze zien wegvoeren. 12 [5]Niemand verheuge zich over mij, omdat ik een weduwe en van velen verlaten ben, ik ben tot eene woestijn gemaakt om de zonden mijner kinderen; 13 want zij zijn van Gods wet afgeweken en hebben zijne rechten niet erkend; zij hebben niet geleefd naar Gods bevelen en hebben niet gewandeld op de paden der tucht in zijne gerechtigheid.

14 Komt herwaarts, gij, die rondom Zion woont, en gedenkt de gevangenschap mijner zonen en dochters, welke de Eeuwige over hen gebracht heeft. 15 [6] Want hij heeft over hen gebracht een volk van verre, een gruwelijk volk en van eene onbekende taal; 16 die den oude niet ontzien, noch zich over de kinderen ontfermen; die hebben de geliefde [zonen] der weduw weggevoerd en de eenzame van hare dochters beroofd. 17 Maar

  1. Deut. 30: 12.
  2. Jez. Sir. 24:32, 33.
  3. Ps. 147:19, 20.
  4. Deut. 32:15-18.
  5. Klaagl. 1: 1, 7.
  6. Deut. 28:49, 50.