Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

man. 35 Maar toen Lysias zag, dat de zijnen vloden en de Joden onverschrokken waren, en dat zij gereed waren om met eere te leven of roemrijk te sterven, trok hij af naar Antiochië om wederom krijgsvolk op te brengen en nog sterker tegen de Joden op te trekken.

36 Maar Judas en zijne broeders spraken: Dewijl onze vijanden verjaagd zijn, zoo laat ons optrekken en het heiligdom weder reinigen. 37 Daarom kwam het krijgsvolk allen te zamen, en zij trokken met elkander op den berg Zion. 38 En toen zij zagen, hoe het heiligdom verwoest was, het altaar ontheiligd, de poorten verbrand, en dat de plaats rondom met gras begroeid was gelijk een woud of gebergte, en de woningen der priesters vervallen waren, 39 verscheurden zij hunne kleederen, en maakten eene groote rouwklacht, 40 strooiden asch op hunne hoofden, vielen neder op hun aangezicht en bliezen de [1]trompetten en riepen tot den hemel. 41 En Judas koos eene krijgsbende uit, om de vijanden in den burg te weren, dat zij niet uitvlieden, terwijl hij het heiligdom liet reinigen. 42 En hij nam daartoe priesters, die zich niet verontreinigd hadden, maar in de wet volstandig gebleven waren. 43 Deze reinigden het heiligdom en droegen den gruwel en de onreine steenen weg naar onreine plaatsen. 44 Dewijl ook het altaar des brandoffers ontheiligd was, hielden zij raad hoe zij daarmede doen zouden 45 en vonden een goeden raad, namelijk dat men het geheel terneder zou werpen, opdat er geen ergernis van kwame, dewijl de heidenen het ontheiligd hadden; daarom werd het geheel ternedergeworpen. 46 En zij bewaarden den steenen op den berg, bij het huis, aan eene bijzondere plaats, totdat er een profeet zou komen, die aanwees wat men daarmede doen zou. 47 Maar zij namen andere nieuwe, ongehouwen steenen, gelijk de [2]wet leert, en bouwden een nieuw altaar, gelijk het vorige geweest was, 48en herbouwden het heiligdom en het inwendige van het huis, en wijdden de voorhoven, 49 en lieten nieuwe heilige vaten maken, den gouden kandelaar, het reukaltaar en de tafel; 50 en zij brachten ze weder in den tempel, en stelden het reukwerk op het altaar en ontstaken de lampen op den kandelaar, opdat zij in den tempel lichten zouden. 51 Op de tafel legden zij de brooden en hingen de voorhangsels op en herstelden den tempel wederom volkomen.

52 En op den vijfentwintigsten dag der negende maand, Kislev genaamd, in het honderdachtenveertigste jaar, 53 stonden zij vroeg op en offerden naar de wet weder op het altaar des brandoffers. 54 Dit is het eerste offer geweest na den tijd, dat de heidenen het heiligdom verontreinigd hebben; en dit offer werd volbracht met gezangen, fluiten, harpen en cymbalen. 55 En al het volk viel neder op het aangezicht en zij aanbaden en loofden den Heer in den tempel, die hun geluk en overwinning gegeven had. 56 En zij hielden het feest des nieuwen altaars, acht dagen lang, en offerden daarop brandoffers en drankoffers met vreugde 57 en versierden de voorzijde van den tempel met gouden kransen en schilden, en maakten nieuwe poorten en woningen. 58 En er was een zeer groote vreugde onder het volk, dat de schande van hen genomen was, welke de heidenen hun hadden aangedaan. 59 En Judas en zijne broeders en al het volk Israël besloten, dat men jaarlijks van den vijfentwintigsten dag der maand Kislev af, acht dagen lang, [3]het feest des nieuwen altaars met vreugde en dankzegging houden zou.

60 En zij bouwden vaste muren en torens rondom het heiligdom op den berg Zion, opdat de heidenen het heiligdom niet innemen en verwoesten konden, gelijk te voeren. 61 En Judas legde er krijgsvolk in, om het heiligdom te bewaren, hij bevestigde ook Beth-Zur, opdat het volk eene sterkte zou hebben tegen Iduméa, waarin zij zich onthouden en verweren konden.

  1. Num. 10:9.
  2. Ex. 20:25.
  3. Joh. 10:22.