onverwacht te overvallen; en sommigen, die op den burg tot bezetting gelegen hadden, geleidden den hoop. 3 Maar Judas was vroeger opgebroken met den besten hoop, zoodat hij eerder kwam en de vijanden overviel en sloeg, terwijl zij nog hier en daar verstrooid lagen. 4 Toen nu Gorgias des nachts aan Judas lager kwam en er niemand vond, trok hij hem achterna in het gebergte 5 en meende, dat zij voor hem gevlucht waren. 6 Maar Judas haastte zich, dat hij des morgens vroeg in het vlakke veld kwam met drieduizend man, die echter geen harnas hadden, maar alleen hunne kleederen en zwaarden. 7 Toen zij nu zagen, dat de vijanden weltoegerust waren met harnassen, en eene sterke ruiterij hadden, en dat zij echte krijgslieden waren, sprak Judas tot zijn volk: 8Vreest niet voor deze groote menigte en verschrikt niet voor hunne macht. 9 Gedenkt hoe onze [1]vaderen in de Roode zee verlost zijn, toen Farno met een groot heir hen vervolgde. 10 Laat ons ten hemel roepen, zoo zal de Heer ons ook genadig zijn en aan het verbond gedenken, hetwelk hij met onze vaderen gemaakt heeft, en zal onze vijanden voor onze oogen verdelgen; 11 en alle heidenen zullen gewaarworden, dat God het is, die voor Israël zorgt, hen helpt en verlost.
12 Toen nu de heidenen zagen dat Judas opkwam, 13 trokken zij ook uit hun leger, om Judas aan te tasten: 14 maar Judas liet [2]de trompetten blazen en tastte de vijanden aan; en de heidenen werden op de vlucht geslagen, dat zij over het vlakke veld vloden, en de laatsten doorstoken werden. 15 Want Judas joeg hen na tot Assaremoth toe en tot het veld van Edom toe, tegen Asdod en Jamnia, en er bleven bij de drieduizend dooden. 16 Maar, toen Judas weder omkeerde, gebood hij zijn volk en sprak: 17 Gij zult niet plunderen, want wij moeten nog een slag doen. 18 Gorgias en zijn hoop is vóór ons in het gebergte, daarom blijft in orde en weert u; daarna, als gij de vijanden geslagen hebt, kunt gij zéker en zonder gevaar plunderen. 19 Toen Judas alzoo sprak, kwam er een hoop op het gebergte tevoorschijn. 20 En Gorgias zag, dat zijne lieden geslagen waren en de legerplaats brandde, want hij zag den rook; daaraan kon hij merken wat er geschied was.21 Ook zagen zij Judas en zijn krijgsvolk in het vlakke veld, gereedstaande tot den slag. 22 Daarom verschrikte Gordias zeer en vlood in het land der heidenen. 23 Alzoo keerde Judas weder terug om het leger te plunderen en maakte een grooten buit, veel goud, zilver, zijde, purper en veel goed. 24 Daarna trokken zij naar huis, dankten en loofden God met gezang en spraken: [3]Dankt den Heer, want hij is vriendelijk en zijne goedheid duurt eeuwig. 25 Op dezen dag heeft Israël eene heerlijke overwinning gehad.
26 Maar de heidenen, die ontkomen waren, kwamen tot Lysias en zeiden hem hoe het hun gegaan was. 27 Toen Lysias dat hoorde, werd hij zeer bedroefd, dat het niet gelukt was gelijk de koning het bevolen had. 28 Daarom bracht Lysias in het volgende jaar wederom veel krijgsvolk te zamen, zestigduizend man te voet en vijfduizend ruiters, om de Joden te verdelgen. 29 [4]Dit heir trok in Iduméa en legerde zich bij Beth-Zur; daar heen kwam Judas ook met tienduizend man. 30 Maar toen hij zag, dat de vijanden zooveel volk hadden, bad hij en sprak: Geloofd zijt gij, o Israëls Heiland, gij, die door de hand van uwen knecht David den grooten [5]reus verslagen hebt en een geheel heir der heidenen gegeven hebt in de hand van [6]Jonathan, Sauls zoon, en van zijnen knecht. 31 Ik bid u, wil deze onze vijanden ook in de hand van uw volk Israël geven, opdat zij met hunne macht en ruiterij te schande worden. 32 Geef hun een verschrikt en versaagd hart; 33 sla hen terneder door het zwaard dergenen, die u liefhebben, opdat u loven en prijzen allen, die uwen naam kennen. 34 Daarna tastte hij hen aan en Lysias verloor bij de vijfduizend