en Jeruzalem; 35 dat hij meer volk daarheen zenden zou om de overige lieden in Israël en Jeruzalem uit te roeien 36 en het land onder de vreemden uit te deelen en overal heidenen daarin te zetten.
37 In het honderdzevenenveertigste jaat trok de koning uit van zijne stad, Antiochië, over den Eufraat, opwaarts in de bovenlanden. 38 [1]Maar Lysias verkoos eenige vorsten, vrienden des konings, tot hoofdlieden, namelijk Ptolemeüs, den zoon van Dorymenes, Nicánor en Gorgias; 39 en hij gaf hun veertigduizend man te voet en zevenduizend te paard, opdat zij tegen het land van Juda optrekken zouden en de Joden uitroeien, gelijk de koning bevolen had. 40 Toen zij nu met dit heir uitgetrokken waren, legerden zij zich eerst bij Emmaüs, op het vlakke veld. 41 Toen de kooplieden in de landen rondom dit hoorden, kwamen zij in het leger en brachten veel geld mede, om de kinderen Israëls te koopen, dat zij hunne dienstknechten zouden zijn; en uit Syrië en van de andere heidenen trok meer krijgsvolk tot hen.
42 Toen nu Judas en zijne broeders zagen dat de vervolging grooter werd om de vijanden aan de grenzen lagen, en vernamen, dat de koning geboden had geheel Juda te verdelgen, 43 waren zij onverschrokken en vereenigden zich, om hun volk te redden en voor de heiligen te strijden. 44 Daarom brachten zij hun krijgsvolk te zamen, opdat zij bij elkander waren en wachtten wanneer men de vijanden moest aantasten, dat zij ook met elkander God bidden mochten om genade en hulp.
45 Maar in dien tijd was Jeruzalem woest en er woonden geen burger meer en het heiligdom was ontheiligd en de heidenen hadden den burg in bezit, en alle heerlijkheid was van Jakob weggenomen en men hoorde er noch fluit noch harp. 46 Daarom kwam het volk te zamen te Mizpa, tegenover Jeruzalem; want Israël moest eertijds te Mizpa aanbidden. 47 Op deze plaats kwamen zij nu óók te zamen, vastten aldaar en trokken zakken aan, strooiden asch op hunne hoofden en verscheurden hunne kleederen 48 en brachten de boeken der wet te voorschijn, welke de heidenen lieten zoeken, om hunne afgoden daarin te beschrijven en te schilderen. 49 Zij brachten ook daarheen de priesterlijke kleederen, de eerstelingen en tienden, en maakten [2]Nazireërs, die hunnen bestemden tijd moesten houden; 50 en zij riepen klagelijk ten hemel: Waar zullen wij dezen heenvoeren? 51 Want uw heiligdom is verontreinigd; uwe priesters zijn verjaagd, 52 en zie, alle heidenen staan tegen ons op om ons geheel te verdelgen: gij weet wat zij tegen ons on den zin hebben. 53 Hoe kunnen wij voor hen bestaan, tenzij gij, onze God, ons helpt?
54 Daarna liet Judas het volk door de bazuin te zamen roepen 55 en stelde bevelhebbers aan, oversten, hoofdlieden en onderhoofdlieden. 56 Ook liet hij uitroepen, dat degenen, die huizen bouwden, of onlangs getrouwd waren, of wijnbergen plantten, of die zeer vreesachtig waren, weder naar huis mochten trekken: gelijk [3]de wet aan dezulken toelaat. 57 Daarna trokken zij voort en sloegen hun leger op bij Emmaüs, tegen het Zuiden. 58 En Judas vermaande zijn volk, zeggende: Rust u toe en zijt onverschrokken, opdat gij morgen gereed zijt te strijden tegen deze heidenen, die ons en ons heiligdom denken te verdelgen. 59 Het is ons lichter te dragen, dat wij in den strijd omkomen, dan dat wij zulk een jammer aan ons volk en heiligdom zien;60 maar, wat God in den hemel wil, dat geschiede.
HOOFDSTUK 4.
Judas verslaat Gorgias en Lysias, reinigt den tempel en stelt het feest der Tempelwijding in.
1 EN Gorgias nam vijfduizend man te voet en duizend uitgelezen ruiters
2 en hij rukte bij nacht heimelijk op het leger der Joden aan om hen