Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/131

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

brachten grooten buit mede, dien zij in den oorlog gewonnen hadden.

52 Toen nu Demetrius weder veilig was, en het rijk met rust in bezit had, 53 hield hij aan Jonathan zijn woord in geen van die dingen welke hij hem beloofd had, en wendde zich geheel van hem af en was jegens hem ondankbaar voor zijne weldaden en betoonde hem alle trouweloosheid.

54 Niet lang daarna kwam Tryfon weder met den jongen Antiochus; deze Antiochus werd koning en zette de kroon op. 55 En al het krijgsvolk kwam tot hem, hetwelk Demetrius afgedankt had; toen zij nu met Demetrius streden, sloegen zij hem op de vlucht en verjoegen hem. 56 En Trifon nam de olifanten en won Antiochië.

57 En de jonge Antiochus schreef aan Jonathan en bevestigde hem in zijn hoogepriesterambt en bewilligde, dat hij de vier streken bezitten en behouden zou [1] en des konings vriend zijn. 58 En hij zond hem gouden vaten en stond hem toe goud over tafel te gebruiken en een purpurkleed en een [2] gouden gordel te dragen. 59 En Simon, den broeder van Jonathan, maakte hij tot hoofdman over het land, van Tyrus af tot Egypte toe. 60 Toen nu Jonathan uittrok over den Eufraat en in de steden rondom kwam, trok al het krijgsvolk in Syrië naar hem toe om hem te helpen. En toen hij voor Askalon kwam, gingen de burgers hem tegemoet en ontvingen hem met eer en gaven zich over. 61 Daarna trok hij voor Gaza; maar die van Gaza wilden hem niet inlaten; daarom belegerde hij de stad en verbrandde de voorsteden rondom en plunderde ze. 62 Toen baden die van Gaza om vrede; en Jonathan maakte vrede met hen en nam de kinderen van hunne voornaamsten tot gijzelaars en zond ze naar Jeruzalem; maar hij trok voort door het land tot Damascus toe.

63 Maar toen hij hoorde, dat de hoofdlieden van koning Demetrius met een groot heir te Kades in Galiléa, gekomen waren, om hem in zijn voornemen te verhinderen, 64 trok hij tegen hen op en liet zijnen broeder Simon in het land; 65 die trok voor Beth-Zur en belegerde het een langen tijd zoo hard, dat zij geen uitval durfden doen. 66 Daarom baden zij om vrede; en Simon maakte vrede met hen en liet hen vrij aftrekken en nam de stad in en legde er krijgsvolk in tot eene bezetting.

67 Maar Jonathan trok met zijn heir aan het meer Gennésareth, en vandaar des morgens vroeg naar het vlakke veld van Hazor. 68 Toen trokken de heidenen tegen hem op in het vlakke veld en hadden een hoop verstoken in het gebergte. 69 Toen nu Jonathan den anderen hoop aantastte, viel de verstoken hoop uit het gebergte uit en viel óók aan. 70 Toen vluchtte het geheele heir van Jonathan en er bleef niemand dan alleen de hoofdlieden, Matthathías, de zoon van Absalom, en Judas, de zoon van Kalfus. 71 Toen verscheurde Jonathan zijne kleederen en strooide aarde op zijn hoofd en bad, 72 en trok weder tegen de vijanden op en sloeg hen op de vlucht. 73 Toen nu zijn volk, dat tevoren gevlucht was, dat zag, keerden zij weder óm, om Jonathan te helpen, en vergolden de vijanden tot Kados toe in hun leger; en zij maakten daar ook een leger. 74 En op dezen dag zijn er omtrent drieduizend heidenen omgekomen. Daarna trok Jonathan weder naar Jeruzalem.


HOOFDSTUK 12.
Jonathan zendt gezanten naar de Romeinen en Spartanen. — Hijversterkt Jeruzalem en andere steden. — Tryfon neemt hem door list gevangen.


1 MAAR, toen Jonathan zag, dat hij nu ruimte van tijd gekregen had, verkoos hij sommigen, die hij naar Rome zond, [3]om het verbond met de Romeinen te vernieuwen en weder op te richten. 2 Ook schreef hij

  1. 1 Makk. 10:20, 65.
  2. 1 Makk. 10:89.
  3. 1 Makk. 8:22