31 Toen wendde Jonathan zich naar de Arabieren, Zabideërs genaamd, sloeg en plunderde hen. 32 En hij wendde zich weder naar Damaskus en toog door al het land rondom. 33 Maar Simon trok naar Askalon en in de versterkte steden daarbij; daarna wendde hij zich naar Joppe. 34 Want hij vernam, dat zij zich aan de hoofdlieden van Demetrius wilden overgeven; daarom voorkwam hij dat en nam Joppe in en legde er krijgsvolk in om de stad te bewaren.
35 Daarna kwam Jonathan weder naar huis en hield raad met de oudsten van het volk, dat men eenige steden in Juda bevestigen zou 36 en de muren te Jeruzalem hooger maken en tusschen den burg en de stad een hoogen muur bouwen, opdat de stad van den burg afgesneden werd, en die op den berg waren in de stad niet zouden kunnen uitvallen, en dat men hun niets zou kunnen toevoeren of verkoopen. 37 Toen nu het volk samenkwam en begon te bouwen, herbouwden zij, dewijl de muur over de beek tegen het Oosten vervallen was, dat stuk, hetwelk genaamd is Kafnatha. 38 En Simon bouwde den burg Adida te Sefela en versterkte hem en voorzag hem met een sterke poort.
39 Nu had [1]Tryfon voor, het koninkrijk van Azië aan zich te brengen en de kroon op te zetten en den jongen koning Antiochus te dooden. 40 Doch dewijl hij vreesde, dat Jonathan hem dit beletten en tegen hem optrekken zou, trachtte hij ook daarnaar, hoe hij Jonathan gevangen nemen en ombrengen zou. 41 Daarna trok hij naar Beth-San; toen kwam Jonathan ook daarheen met veertigduizend man, weltoegerust. 42 Maar toen Tryfon zag, dat Jonathan eene groote macht bij zich had, vreesde hij en durfde niets openlijk tegen hem ondernemen, 43 maar ontving hem luisterrijk en beval zijn vrienden, dat zij hem in eere zouden houden, en gaf hem geschenken; en hij gebood zijn heir, dat zij Jonathan gehoorzaam zijn zouden als hem zelf, en sprak tot Jonathan: 44 Waarom doet gij dit volk eene moeite aan, daar wij immers geen oorlog hebben? 45 Laat hen weder naar huis trekken; doch kies u weinige lieden, die bij u blijven, en trek met mij naar Ptolemaïs: deze stad wil ik u overgeven en andere versterkte steden, en u al het krijgsvolk en de ambtheden aanbevelen: want ik moet weder wegtrekken; ook ben ik alleen om die reden hier gekomen; daarom wil toch met mij trekken.
46 En Jonathan geloofde hem en liet zijn volk van zich naar huis trekken in het land Juda en behield alleen drieduizend man bij zich; 47 van deze zond hij tweeduizend naar Galiléa, maar éénduizend trokken met hem. 48 Toen nu Jonathan in de stad Ptolemaïs kwam, liet Tryfon de poorten toesluiten en nam Jonathan gevangen en liet zijne lieden doorsteken 49 en zond voetvolk en ruiterij naar Galiléa, op het vlakke veld, om het andere krijgsvolk van Jonathan óók om te brengen. 50 Maar toen zij vernamen, dat Jonathan gevangen en omgekomen was, benevens zijne lieden, vermaanden zij elkander en maakten zich tot den slag gereed en trokken kloekmoedig tegen de vijanden op. 51 Toen nu de vijanden zagen, dat het hun leven gelden zou; dewijl deze zich wilden verweren, keerden zij weder en trokken weg. 52 Toen trok het volk ook weder behouden naar huis in het land Juda en beklaagde Jonathan en de anderen, die met hem omgekomen waren; en geheel Israël bedreef zeer grooten rouw over Jonathan. 53 En alle heidenen rondom begonnen het volk te verdelgen en te plagen; en zij spraken: 54 Zij hebben geen hoofd en geen bescherming meer, nu willen wij tegen hen optrekken en ze uitroeien en hunnen naam op de aarde verdelgen.
- ↑ 1 Makk. 11:54.