Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Heliodorus zijn voornemen uit te voeren; en toen hij bij de schatkamer stond met krijgsknechten, 24 deed de almachtige God een groot teeken, dat hij en allen, die met hem waren, ontstelden voor Gods macht, en in groote vrees en verschrikking vielen. 25 Want zij zagen een paard, dat welversierd was, op hetwelk een verschrikkelijke ruiter zat, dat uit al zijne macht op Heliodorus aanrende en hem met de twee voorste pooten stiet; en de ruiter op het paard had een geheel gouden harnas aan; 26 zij zagen ook twee jongelingen, die sterk en schoon waren en zeer welgekleed, die stonden aan beide zijden van Heliodorus en sloegen met al hunne kracht op hem; 27 zoodat hij in onmacht ter aarde viel en met het gezicht verduisterd was. 28 Toen namen zij hem, die onlangs met groote pracht en met al zijne krijgsknechten naar de schatkamer gegaan was, en droegen hem op een stoel weg, en zijne macht hielp hem in het geheel niets, 29zoodat men openlijk de kracht des Heeren merken moest; en hij lag alzoo voor dood en sprak geen woord.

30 Maar de Joden prezen God, dat hij zijnen tempel zoo geëerd had; en de tempel, die tevoren vol vrees en verschrikking geweest was, werd vol vreugde en blijdschap na dat teeken van den almachtigen God. 31 Maar sommigen van Heliodorus' vrienden kwamen en baden Onias, dat hij toch den Heer zou bidden, om Heliodorus, die nu zieltoogde, het leven te schenken. 32 Dewijl nu de hoogepriester vreesde, dat de koning achterdocht op de Joden zou hebben, alsof zij Heliodorus mishandeld hadden, offerde hij voor hem, opdat hij gezond zou worden. 33 En terwijl hij bad, verschenen de twee jongelingen weder in hunne vorige kleeding en zeiden tot Heliodorus: Dank den hoogepriester Onias ten hoogste, want om zijnentwil heeft de Heer u het leven geschonken; 34 en verkondig overal de groote kracht des Heeren, dewijl gij van den hemel geslagen zijt. En toen zij dat gesproken hadden, verdwenen zij. 35 En Heliodorus offerde aan den Heer en deed groote geloften, omdat hij hem het leven wedergegeven had; en hij dankte Onias en reisde daarop weder tot den koning; 36 en hij zeide aan iedereen, dat hij met zijne oogen de werken van den allerhoogsten God gezien had.37 Toen nu de koning hem vraagde, wien hij meende, dat hij nog eens zenden zou naar Jeruzalem, om de zaak uit te voeren, 38 antwoordde Heliodorus hem: Als gij een vijand hebt, of iemand, die u uit het rijk denkt te stooten, zend dien daarheen: wanneer die zóó geslagen wordt als ik, en met het leven daaraf komt, zoo moogt gij hem wel weder aannemen; 30 want God is machtig in die plaats, en die zijne woning in den hemel heeft, ziet daarop en bevrijdt ze; en wie ze beschadigen willen, die straft hij en slaat ze dood.40 Dit zij genoeg van de schatkamer en van Heliodorus.

HOOFDSTUK 4.
De hoogepriester Onias, Jason en Menelaus. — Invoering van Grieksche zeden. — Onlusten te Jeruzalem.


30MAAR Simon, die den [1]schat en zijn vaderland zoo verraden had, sprak kwalijk van Onias, alsof hij dat ongeluk, dat [2]Heliodorus overkomenwas, bewerkt had, en beschuldigde hem, dat hij trachtte heer van het land te worden, daar hij nochtans der stad alles goeds deed, en het met zijn volk getrouw meende en aan Gods wet vasthield. 3 Toen nu de haat en nijd zóó groot was, dat Simons aanhang sommigen deswege doodsloeg, 4 en Onias zag, dat er groote ongelegenheid uit zulke oneenigheid zou ontstaan, dewijl [3]Apollonius, de hoofdman in Neder-Syrië, zoo woedde en Simons moedwil sterkte, maakte hij zich op tot den koning, 5niet om zijn volk aan te klagen, maar ten beste van land en lieden; 6want hij zag, dat het zonder des konings voorzorg niet mogelijk

  1. 2 Makk. 3: 6.
  2. 2 Makk. 3:9, 23-29
  3. 2 Makk. 3: 5.