Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gewis teeken van de overwinning is, maar gene hadden het begonnen uit enkel trotschheid en vermetelheid.29 Toen nu de slag op het hevigst was, verschenen den vijanden uit den hemel vijf heerlijke mannen, op paarden, met gouden toomen, die voor de Joden uittrokken; 30 en twee hielden zich bij Makkabeüs, en beschermden hem met hunne wapen rusting, dat niemand hem kon wonden, en schoten pijlen en bliksem schichten onder de vijanden, dat zij verblind en in verwarring gebracht werden; 31 en er werden verslagen twintigduizend en vijfhonderd man te voet, en zeshonderd ruiters.

32 Maar Timotheüs ontvluchtte naar Gazara, eene sterke vetsing, die de hoofdman Chereas bezet hield. 33 Toen legerde Makkabeüs en zijn hoop 34zich daarvóór, vier dagen. 34 Maar die in de vesting waren, verlieten er zich op, dat zij zoo hoog lag, en lasterden en vloekten bovenmate. 35 Maar op den vijfden dag liepen twintig jonge mannen, verhit van gram schap over de lasteringen, manmoedig op de muren aan en doodden in gramschap wat hun voorkwam. 36 Op deze volgden de anderen en beklom men de vesting aan eene ander zijde en staken de torens in brand en verbrandden de godslasteraars. 37 Sommigen sloegen de poorten open, dat de geheele hoop daarin komen kon, en veroverden alzoo de stad, en versloegen Timotheüs, die zich in een kuil verstoken had, en Chereas, zijnen broeder, en Apollofanes. 38 Toen zij dat alles uitgevoerd hadden, prezen zij met lofzangen den Heer, die Israël zoo groot eene weldaad bewezen en hun de overwinning gegeven had.


HOOFDSTUK 11.
Judas overwint Lysias.– Antiochus sluit vrede met de Joden. — De Romeinen als bemiddelaars.


1 TOEN nu [1]Lysias, des konings voogd en oom en opperste raad, dat alles vernam, smartte het hem zeer;2 en hij bracht bijéén tachtigduizend man en de geheele ruiterij, en trok tegen de Joden op, met het opzet om de heidenen in de stad te doen wonen 3 en den tempel tot zijn jaarlijksch gewin te gebruiken, gelijk andere heidensche tempels, en het priesterschap jaarlijks te verkoopen. 4 Maar hij dacht niet, dat God nog machtiger was, maar was trotsch op den grooten hoop, dien hij te paard en te voet had, en op de tachtig olifanten. 5 Toen hij nu in Judéa kwam, leide hij zich voor eene vesting, [2]Beth-Zur genaamd, die omtrent vijf stadiën van Jeruzalem lag. 6 Maar, toen Makkabeüs en de zijnen hoorden, dat hij de vesting bestormde, baden zij en de geheele hoop met zuchten en tranen den Heer, dat hij een goeden Engel wilde zenden om Israël te helpen. 7 En Makkabeüs was de eerste, die zich toerustte; en hij vermaande de anderen, dat zij zich met hem wagen en hunne broeders helpen zouden. 8 En zij trokken alzoo met elkander uit; maar, zoodra zij voor de stad Jeruzalem kwamen, verscheen hun iemand te paard, in een wit kleed en een gouden harnas, en trok voor hen uit. 9 Toen loofden zij allen den barmhartigen God en werden moedig, zoodat zij hunne vijanden verslaan wilden, al waren het ook de wildste dieren geweest en al hadden zij ijzeren muren voor zich gehad. 10 Met zulk een moed trok het geheele heir voort, en tevens hun helper, dien de barmhartige God hun uit den hemel gezonden had; 11 en zij trastten hunne vijanden aan als leeuwen, en versloegen van hen elfduizend te voet en zestienhonderd te paard,12 en dreven al de anderen op de vlucht, zoodat de grootste hoop, die nog ontkwam, gewond was; en Lysias zelf vluchtte ook schandelijk en ontkwam het.

13 Doch Lysias was een verstandig man. Toen hij nu den veldslag, dien

  1. 1 Makk. 3: 32. 1 Makk. 4:26.
  2. 1 Makk. 4: 29.