Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/176

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

164 HET GEBED VAN MANASSA

nacht, looft, den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 69 Licht en duisternis, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 70 IJs en vorst, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 71 Rijm en sneeuw, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 72 Bliksem en wolken, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 73 De aarde love den Heer, prijze en roeme hem eeuwiglijk. 74 Bergen en heuvels, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 75 Al wat uit de aarde wast love den Heer, prijze en roeme hem eeuwiglijk. 76 Gij, fonteinen, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 77 Zee en waterstroomen, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 78 Walvisschen, en alwat zich in het water roert, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 79 Alle vogelen des Hemels, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 80 Alle wilde dieren en vee, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 1 Gij, menschenkinderen, looft den Heer, prijst en roemt liem eeuwiglijk. 82 Israël love den lieer, prijze en roeme hem eeuwiglijk. 83 Gij, priesters des Heeren, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 84 Gij, [1]knechten des Heeren looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 85 Gij, geesten en zielen der rechtvaardigen, looft den Heer, prijst en roemt Hem eeuwiglijk. 86 Gij, heiligen, die ellendig en bedroefd zijt, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk. 87 Hananja. Azarja en Misaël, looft den Heer, prijst en roemt hem eeuwiglijk; 88 want hij heeft ons verlost uit den afgrond en heeft ons geholpen van den dood 90 en heeft ons gered uit den gloeienden oven en heeft ons midden in het vuur behouden. 91 [2]Dankt den Heer, want hij is vriendelijk, en zijne goedheid duurt eeuwiglijk. 92 Gij allen, die den Heer vreest, looft den God aller goden, prijst hem en bekent dat zijne goedheid eeuwig duurt.

 

HET GEBED VAN
MANASSE. DEN KONING VAN JUDA,
TOEN HIJ GEVANGEN WAS TE BABEL.



1 HEER, almachtige God, [3] God van onze vaderen. Abraham, Izaäk en Jakob, en van hun rechtvaardig zaad; 2 gij, die den hemel en de aarde en alwat er in is gemaakt hebt, 3 en de zee hebt verzegeld met uw gebod en de diepte hebt toegesloten en verzegeld: 4 ter eere van uwen vreeseïyken en heerlijken naam, zoodat iedereen voor u moet verschrikken en 5 vreezen voor uwe groote macht. 5 [4]Want onverdragelijk is uw toorn, dien gij den zondaren dreigt, 6 maar de barmhartigheid, die gij belooft, is onmetelijk en ondoorgrondelijk. 7 Want gij zijt de Heer, de allerhoogste over den geheelen aardbodem, van groote lankmoedigheid, en zeer genadig, [5]en straft de menschen niet gaarne en hebt naar uwe goedheid boete beloofd tot vergeving der zonden. 8 [6]Maar, nadernaal gij een God der rechtvaardigen zijt, hebt gij de boete niet opgelegd den rechtvaardigen. Abraham, Izaäk en Jakob, die niet tegen u gezondigd hebben. 9 Maar ik heb gezondigd en mijne zonden zijn meer dan het zand aan de zee; en ik ben gekromd in zware, ijzeren banden en heb geen rust;

  1. Ps. 113:1. Ps. 134:1.
  2. Ps. 136:1.
  3. Ex. 3:6.
  4. Deut. 82:22.
  5. Klaagl. 3:38.
  6. Hand 17:30. Rom. 3:23. Rom. 4:2-5.