Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HET GEBED VAN MANASSE. 165

10 omdat ik uwen toorn verwekt en groot kwaad voor n gedaan heb, daarmede, dat ik zulke gruwelen en zoovele ergernissen aangericht heb. 11 Daarom buig ik nu de knieën mijns harten en bid u. Heer, om genade. 12 Ach Heer, ik heb gezondigd; ja, ik heb gezondigd en erken mijne misdaden. 13 Ik bid en smeek, vergeef het mij, o Heer, vergeef het mij. 14 Laat mij niet in mijne zonden verderven, en laat de straf niet eeuwig op mij blijven; 15 maar wil mij, onwaardige, helpen, naar uwe groote barmhartigheid, zoo wil ik u mijn leven lang loven; 16 want u looft al het hemelsche heir, en u zal men prijzen, altoos en eeuwig. Amen.


EINDE DER APOCRIEFE BOEKEN.