Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
30
HET BOEK DER WIJSHEID 19.

opdat zij verzekerd werden en zich verheugden over de belofte, aan welke zij geloofden. 7 En uw volk wachtte alzoo op het heil der rechtvaardigen en op het verderf der vijanden; 8 want juist, toen gij de wederpartijders plaagdet, maaktet gij ons, die gij tot u liet roepen, heerlijk. 9 En toen de heilige kinderen der vromen u offerden in het verborgene en handelden volgens de Goddelijke wet, namen zij aan, als de heiligen, beide goed en kwaad met elkander te lijden, en zongen voor dien tijd de heilige lofzangen der vaderen; 10 [1] maar daarentegen klonk het geheel ongelijk gekerm der vijanden, en hier en daar hoorde men klagelijk weenen over de kinderen. 11 Want gelijke wraak ging over den heer en den knecht, en de koning moest lijden hetgeen de geringe man leed; 12 en zij hadden allen gezamenlijk ontelbare dooden, die éénerlei dood gestorven waren, zoodat er niet genoeg levenden waren om die te begraven; want in één uur was weg, wat hunne edelste geboorte was. 13 En daar zij tevoren niets wilden gelooven, daar zij door de toovenaars verhinderd werden, moesten zij, toen de eerstgeborenen allen gedood werden, bekennen, [2] dat dit volk God tot Vader had. 14 Want toen het alles stil was en rustte en het nauwelijks recht middernacht was, 15 daalde uw almachtig woord af van den hemel uit den koninklijken troon, als een heftig krijgsman, midden in het land, dat verdorven zou worden; 16 namelijk het scherpe zwaard, dat een streng gebod bracht, stond en maakte het overal vol dooden; en, alhoewel het op de aarde stond, reikte het nochtans tot in den hemel. 17 Toen verschrikte hen schielijk het gezicht der ijselijke droomen en onverhoeds kwam er eene vrees over hen; 18 en de één lag hier, de ander dáár, halfdood, zoodat men wel aan hen zien kon uit wat oorzaak zij zoo stierven; 19 want de droomen, die hen verschrikt hadden, toonden het aan, opdat zij niet verdierven zonder te weten waarom zij zoo deerlijk geplaagd waren.
20 Maar de aanvechting des doods trof ook te dier tijd de rechtvaardigen en [3] er geschiedde in de woestijn eene scheur onder de menigte; maar die toorn duurde niet lang. 21 Want spoedig kwam de onstraffelijke man, die voor hen streed, en voerde de wapenen zijns ambts, namelijk het gebed en de verzoening met het reukwerk, en wederstond den toorn en maakte aan den jammer een einde: daarmede betoonde hij, dat hij uw dienaar was. 22 Maar hij overwon het schrikkelijke volk niet met lichamelijke macht noch met kracht der wapenen, maar met het woord wierp hij den plager onder zich, toen hij verhaalde den eed en het verbond den vaderen beloofd. 23 Want toen nu alreeds de dooden bij hoopen over elkander lagen, stond hij in het midden en stuitte den toorn en weerde hem den weg tot de levenden; 24 [4] want in zijn lang gewaad was de geheele wereld en de eer der vaderen in de vier rijen van steenen ingegraveerd en uwe heerlijkheid aan den hoed zijns hoofd: 25 voor zulke dingen moest de verderver wijken en daarvoor moest hij vreezen; want het was daarmede genoeg, dat zij den toorn slechts ervoeren.

 

HOOFDSTUK 19.

Ondergang der Egyptenaren; bescherming van Gods volk.

MAAR de toorn overviel de goddeloozen zonder barmhartigheid tot het einde toe; want hij wist tevoren wel wat zij in het toekomende doen zouden, — 2 namelijk toen zij hun geboden hadden weg te trekken en hen daartoe met naarstigheid laten geleiden, — dat het hen berouwen zou en zij hen zouden najagen. 3 Want toen zij nog [5] rouwdroegen en bij de graven der dooden klaagden, [6] vielen zij op een ander dwaas voornemen, dat zij hen vervolgen wilden als vluchtelingen, die zij toch

  1. Ex. 12 : 30.
  2. Ex. 4 : 22, 23.
  3. Num. 16.
  4. Ex. 28.
  5. Ex. 12 : 30, 31.
  6. Ex. 14 : 5.