Wandel niet met een roekelooze, opdat hij u niet in ongeluk brenge; want hij doet wat hij wil, en gij moet dan om zijne dwaasheid schade lijden.
19 Twist niet met een haatdragende en ga niet alléén met hem over het veld, want hij acht bloedvergieten als niets; als gij dan geen hulp hebt, brengt hij u om.
20 Houd geen raad met dwazen; want het gaat hun niet ter harte.
21 Doe voor een vreemde niets geheims; want gij weet niet wat er van komen kan.
22 Openbaar uw hart niet aan iedereen; hij mocht u slecht bedanken.
HOOFDSTUK 9.
Vermaning tot voorzichtigheid in den omgang met vrouwen en vrienden.
1 WEES niet jaloersch op uwe vrouw; want zulk een hard opzicht brengt
niets goeds voort.
2 Laat aan uwe vrouw geen macht over u, opdat zij niet overheersche.
3 Vlied de boeleerster, opdat gij niet in hare strikken valt. 4 Gewen u niet aan de zangster, opdat zij u niet vange met hare aanlokkelijkheden. 5 [1]Zie naar de maagden, opdat gij niet ontstoken wordt jegens haar. 6 Hang de hoeren niet aan, opdat gij niet van het uwe beroofd wordt. 7 Gaap niet in de stad heen en weer en loop niet door alle hoeken. 8 Wend uw aangezicht af van schoone vrouwen en zie niet naar de gedaante van de vrouwen van anderen; 9[2]want schoone vrouwen hebben menigeen tot een dwaas gemaakt, 10 en kwade lust ontsteekt daarvan als een vuur. 11 Zit niet bij eens anders vrouw. 12 en omhels haar niet 13 en bras niet met haar; opdat uw hart zich niet tot haar neige en uwe zinnen niet bekoord worden.
14 Laat geen ouden vriend varen; want gij weet niet of gij zooveel aan den nieuwen hebben zult. 15 Een nieuwe vriend is nieuwe wijn; laat hem oud worden, zoo zal hij u wèl smaken.
16 Benijd niet de groote eer van den goddelooze, want gij weet niet [3]welk einde hij nemen zal. 17 Laat het voornemen der goddeloozen u niet c behagen, want het gaat hun niet goed tot aan den dood toe.
18 18 Houd u af van degenen, die macht heeft om te dooden, zoo behoeft gij niet te vreezen, dat hij u doode: 19 maar moet gij bij hem zijn, vergrijp u niet, opdat hij u niet het leven beneme, als gij zulks het allerminst vermoedt; 20 maar bedenk, dat gij tusschen strikken wandelt en op stelten gaat.
21 Leer met alle naarstigheid uwen naaste kennen; en als gij raad noodig hebt, zoek dien bij de wijze lieden. 22 En ga te rade met de verstandigen en schik al uwe zaken naar Gods woord.
23 Houd gezelschap met vrome lieden en [4]wees vroolijk, doch in de vreeze Gods.
24 Het werk looft den meester en een wijzen vorst [prijzen] zijne handelingen.
25 Een prater is in eene regeering gevaarlijk en een haastig snapper wordt te schande.
HOOFDSTUK 10.
Lof van de wijze regenten. — Waarschuwing voor trots en overmoed.
1 EEN wijs regent houdt zijn volk in tucht; en waar eene verstandige overheid is, daar gaat het ordelijk toe.
2 Zooals de regent is, zijn ook zijne ambtlieden; gelijk de raad is, zijn ook de burgers.
3 Een onbekwaam koning verderft land en lieden; maar als de machthebbers verstandig zijn,
[5]gaat het der stad wèl.
4 De regeering van het land staat in Gods handen; die geeft haar op