Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn tijd een bekwaam regent. 5 Het staat in Gods handen, dat een regent voorspoedig zij: hij geeft hem een loffelijken staatsdienaar.

6 Wreek niet aan uwen naaste alle misdaad, en koel uwen moed niet, als gij straffen moet.

7 De hoovaardigen zijn bij God en de wereld gehaat, want zij plegen jegens beiden onrecht. 8 Door geweld, onrecht en gierigheid komt een koninkrijk van het ééne volk op het andere. 9 Wat verheft zich [1]stof en asch! 10 Hij is immers slechts schandelijk slijk, terwijl hij nog leeft. 11 En of de geneesheer al lang daaraan lapt, zoo is het toch eindelijk: 12 Heden koning, morgen dood. 13 En als de mensch dood is, eten hem de slangen en wormen.

14 Alle hoovaardij komt daarvandaan, dat de mensch van God afvalt en zijn hart van zijnen Schepper afwijkt. 15 Want hoovaardij drijft tot alle zonden; en wie daaraan kleeft, richt vele gruwelen aan. 16 Daarom heeft de Heer altijd den hoogmoed gewraakt en hem eindelijk ter neder geworpen. 17 [2]God heeft de hoovaardige vorsten van den stoel afgeworpen en de ootmoedige daarop gezet. 18 God heeft de wortels der trotsche heidenen uitgeroeid en de ootmoedigen in hunne plaats geplant. 19 God heeft het land der heidenen omgekeerd en tot op den grond toe verdorven. 20 Hij heeft hen laten verdorren en hen verwoest en hunnen naam verdelgd van de aarde.

21 Dat de lieden hoovardig en gramstorig zijn, is niet van God gekomen. 22 Doch, wie God vreest, zal met eer bestaan. 23 Maar wie Gods gebod overtreedt, wordt te schande. 24 Wie God vreezen, houden hunnen regent in eer; daarom behoedt hij hen. 25 [3]Zoowel de rijke als de arme, de groote als de kleine, moeten zich nergens anders op beroemen, dan dat zij God vreezen.

26 [4]Het voegt in het geheel niet, dat men een armen verstandige versmaadt en een rijken goddelooze eert. 27 Vorsten, heeren en regenten zijn in groote eer, maar zóó groot zijn zij niet als hij, die God vreest. 28 Een wijzen knecht moeten vrijen dienen en een verstandig heer murmureert er niet over.

29 Volg uw eigen hoofd niet in uw ambt en gedraag u niet trotsch, als gij iemand noodig hebt: 30het is beter, dat iemand zijn werk waarneemt en daarin gedijt, dan zich voornaam te houden en daarbij een bedelaar te blijven. 31 Mijn kind, acht in ootmoed uwe ziel hoog en geef haar de verschuldigde eer; 32 want wie zal dengeen vrijspreken, die tegen zichzelf misdoet, en wie zal dengeen eeren, die zichzelf onteert?

33 De arme wordt geëerd wegens zijn wijsheid, en de rijke wegens zijne goederen. 34 Is nu de wijsheid loffelijk in een arme, hoeveel meer dan in een rijke! En wat een rijke kwalijk staat, staat veelmeer den arme kwalijk.


HOOFDSTUK 11.
Ootmoed voor God en voorzichtigheid tegenover menschen brengt geluk.


1 [5]DE wijsheid des geringen brengt hem tot eer en plaatst hem bij de vorsten. 2 Gij zult niemand prijzen wegens zijn groot aanzien, noch iemand verachten wegens zijn gering voorkomen; 3 want de bij is klein onder de gevleugelde dieren en geeft nochtans de allerzoetste vrucht.

4 Verhef u niet wegens uwe kleederen en wees niet trotsch in uwe eerambten; want de Heer is wonderbaar in zijne werken en niemand weet wat hij doen wil. 5 Vele tyrannen hebben beneden op de aarde moeten zitten en dien is de kroon opgezet, van wien men niet gedacht had.

  1. Gen. 18:27.
  2. Luk. 1:52.
  3. Jer. 9:23, 24.
  4. Jak. 2:5, 6.
  5. Gen. 41:40, Dan. 2:48.