Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

6 Vele groote heeren zijn tegrondegegaan, en machtige koningen zijn anderen in de handen geraakt.

7 Veroordeelt niemand, eer gij de zaak tevoren kent: ken het tevoren en straf het dàn. 8 Gij zult niet oordeelen, eer gij de zaak hoort; en laat de lieden tevoren uitspreken.

9 Meng u niet in vreemde zaken, en zit niet bij een onrechtvaardig oordeel.

10 Mijn kind, steek u niet in velerlei bedrijven; want als gij velerlei voorneemt, zult gij er niet veel aan winnen; of gij er al naar streeft, zoo verkrijgt gij het toch niet; en of gij er al aan ontkomen wildet, zoo komt gij er toch niet uit. 11 Menigeen maakt het zich zuur en ijlt naar rijkdom, en hindert slechts zichzelf daarmede.

12 Daarentegen gaat menigeen zachtjes aan, die wel hulp noodig had, en daarenboven zwak en arm is: 13 — dien ziet God met genade aan en helpt hem uit de ellende en brengt hem tot eer, zoodat velen zich over hem verwonderen.

14 Het komt alles van God, geluk en ongeluk, leven en dood, armoede en rijkdom. 15 God geeft aan de vromen goederen, die blijven; 16 en wat hij geeft, gedijt altoos.

17 Menigeen is karig en spaart, en wordt daardoor rijk, en denkt dat hij iets verworven heeft, en zegt: 18 [1]Nu zal ik een goed leven hebben 19 en zal eten en drinken van mijne goederen: 20en hij weet niet, dat zijn uur zoo nabij is, en hij moet het alles aan anderen overlaten en sterven.

21 Blijf bij Gods woord en oefen u daarin en volhard in uw beroep; 22 en verwonder u niet, dat de goddeloozen naar goed trachten. 23 Vertrouw op God, en blijf in uw beroep; want het is voor den Heer zeer gemakkelijk een arme rijk te maken. 24 God zegent de goederen der vromen en, als de tijd komt, gedijen zij ras. 25 Zeg niet: Wat helpt mij dat en wat heb ik ondertusschen? 26 Zeg niet: Ik heb genoeg, hoe kan het mij mislukken? 27 Als het u welgaat, bedenk, dat het u weder kwalijk kan gaan; en als het u kwalijk gaat, bedenk, dat het u weder wèl kan gaan.

28 Want de Heer kan licht een iegelijk vergelden in den dood, zooals hij het verdiend heeft. 29 Een kwaad uur maakt, dat men alle vreugd vergeet; en als de mensch sterft, wordt hij gewaar hoe hij geleefd heeft. 30 Daarom zult gij niemand prijzen vóór zijn einde, want, wat man iemand geweest is, dat bevindt men bij zijne nakomelingen.

31 Herberg niet een iegelijk in uw huis; want de wereld is vol ontrouw en list. 32 Een valsch hart is als een lokvogel op het slag en loert hoe hij u vangen kan. 33 Want, wat hij goeds ziet, duidt hij op het ergste, en het allerbeste lastert hij op het hoogste.34 Van eene vonk wordt een groot vuur en de goddelooze houdt niet op, voordat hij bloed vergiet.35 Wacht u voor zulke boeven, zij hebben niets goeds in den zin: opdat zij u niet eene eeuwige schande toebrengen. 36 Neemt gij een vreemde bij u in, zoo zal hij u onrust verwekken en u uit uw eigendom verdrijven.


HOOFDSTUK 12.
Vermaning tot barmhartigheid jegens den behoeftige en voorzichtigheid tegenover den vijand.


1 WILT gij goeddoen, zie toe wien gij het doet; dan verdient gij dank daarmede. 2 Doe den vrome goed, zoo wordt het u rijkelijk vergolden; indien niet van hem, zoo geschiedt het gewis van den Heer. 3 Maar den boozen boeven, die niet danken voor de weldaad, zal het niet welgaan. 4 Geef den godvreezende, maar ontferm u niet over den goddelooze. 5 Doe den ellendige goed, maar geef den goddelooze niet. 6 Onthoud hem uw brood en geef hem niets, opdat hij daardoor niet gesterkt worde en u

  1. Luk. 12:19, 20.