en Gods naam te [1]misbruiken; 10 want gelijk een knecht, die dikwijls gegeeseld wordt, niet zonder striemen is, 11 alzoo kan die ook niet rein van zonde zijn, die dikwijls zweert en Gods naam misbruikt. 12 Wie dikwijls zweert, zondigt dikwijls, en de plaag zal van zijn huis niet wegblijven: 13 zweert hij en verstaat hij het niet, zoo zondigt hij evenwel; verstaat hij het en veracht hij het, zoo zondigt hij dubbel. 14 Maar zweert hij tevergeefs, zoo is hij nochtans niet zonder zonde, zijn huis zal zwaar gestraft worden. 15 Er is ook een doodelijke vloek; daarvoor behoede God het huis van Jacob; 16 en de godvreezenden mijden zulks en bezoedelen zich niet met deze zonde. 17 Gewen uwen mond niet aan lichtvaardige en onreine gesprekken, want die zijn zondig.
18 Vergeet niet de leer van uwen vader en van uwe moeder, als gij onder heeren zit; 19 vergeet ze niet bij hen, opdat gij u niet gewent aan dwaasheid en op het laatst zoudt willen, [2]dat gij nooit geboren waart, en den dag uwer geboorte vervloeken.
20 Wie zich gewent te versmaden, verbetert zich in al zijn leven niet.
21 Tweederlei soort doet veel zonde en de derde brengt straf mede.
22 Wie in heeten lust ontstoken is, is als een brandend vuur en houdt niet op, voordat hij zichzelf verbrandt. 23 Een onkuische heeft geen rust in zijn lichaam, totdat hij een vuur ontsteekt. 24 Eenen onkuische is alle spijs zoet, en hij laat niet af, voordat hij het volbrengt. 25 Een man, die overspel doet, en bij zichzelf denkt: Wie ziet mij? 26 [3] Het is duister rondom mij en de wanden verbergen mij, zoodat niemand mij ziet: voor wien zou ik vreezen? 27 [4]De Allerhoogste acht mijne zonden niet: — een zoodaanige schuwt alleen de oogen der menschen 28 en denkt niet, dat de oogen des Heeren veel klaarder zijn dan de zon, en alles zien wat de menschen doen, en ook in de heimelijke hoeken zien. 29 Alle dingen zijn hem bekend, eer zij geschapen worden, evenzeer als wanneer zij geschapen zijn. 30 Die man zal openlijk in de stad gestraft worden, 31 en hij zal betrapt worden, als hij zulks het minst vermoedt.
32 Alzoo zal het ook de vrouw gaan, die haren man verlaat, en een erfgenaam van een ander verkrijgt. 33 [5]Vooreerst is zij aan Gods gebod ongehoorzaam, ten tweede zondigt zij tegen haren man, ten derde brengt zij door haar overspel kinderen van een ander voort. 34 Haar zal men uit de gemeente stooten, en hare kinderen moeten het misgelden. 35 [6]Hare kinderen zullen niet wortelen en hare takken zullen geen vrucht brengen. 36 Zij laat eene gevloekte gedachtenis na en hare schande wordt nooit uitgedelgd. 37 Daaraan leeren de nakomelingen, dat er niets beter is dan God te vreezen en niets zoeter dan op Gods geboden te achten.
HOOFDSTUK 24.
Lof der wijsheid en der Heilige Schrift.
1 DE wijsheid prijst zichzelve, en onder het volk roemt zij zichzelve.
2 Zij predikt in de gemeente Gods
3en looft zich in zijn rijk,
4 en spreekt aldus: Ik ben uit den mond des Allerhoogsten uitgegaan
5 en zweefde boven de geheele aarde als de wolken.
6 Mijne tent was in de hoogte en mijn stoel in de wolken.
7 Ik alleen was overal, zoo wijd als de hemel
is,
8 en zoo diep als de afgrond is;
9 overal in de zee, overal op de aarde,
10onder alle lieden, onder alle volken:
11 bij deze allen heb ik woning gezocht, opdat ik ergens eene plaats vond.
12 Toen gebood de Schepper van alle dingen mij, en die mij geschapen heeft bestelde mij eene woning, 13 en sprak: In Jakob zult gij wonen en in Israël zal uw erf zijn. 14 [7]Vóór de wereld, van het begin af, ben ik geschapen, en zal eeuwig blijven en heb voor hem in de hut gediend